Gebruikersnaam:   Wachtwoord:   Gratis Registreren | Wachtwoord vergeten?
Rechtenforum.nl
Rechtenforum.nl Rechtenforum.nl
 
Controle paneel
Registreren Registreren
Agenda Agenda
Help Help
Zoeken Zoeken
Inloggen Inloggen

Partners
Energie vergelijken
Internet vergelijken
Hypotheekadviseur
Q Scheidingsadviseurs
Vergelijk.com

Rechtsbronnen
Rechtspraak
Kamervragen
Kamerstukken
AMvBs
Beleidsregels
Circulaires
Koninklijke Besluiten
Ministeriële Regelingen
Regelingen PBO/OLBB
Regelingen ZBO
Reglementen van Orde
Rijkskoninklijke Besl.
Rijkswetten
Verdragen
Wetten Overzicht

Wettenbundel
Awb - Algm. w. best...
AWR - Algm. w. inz...
BW Boek 1 - Burg...
BW Boek 2 - Burg...
BW Boek 3 - Burg...
BW Boek 4 - Burg...
BW Boek 5 - Burg...
BW Boek 6 - Burg...
BW Boek 7 - Burg...
BW Boek 7a - Burg...
BW Boek 8 - Burg...
FW - Faillissement...
Gemw - Gemeente...
GW - Grondwet
KW - Kieswet
PW - Provinciewet
WW - Werkloosheid...
Wbp - Wet bescherm...
IB - Wet inkomstbel...
WAO - Wet op de arb..
WWB - W. werk & bij...
RV - W. v. Burgerlijk...
Sr - W. v. Strafrecht
Sv - W. v. Strafvor...

Visie
Werkgevers toch ...
Waarderingsperik...
Het verschonings...
Indirect discrim...
Een recht op ide...
» Visie insturen

Rechtennieuws.nl
Loods mag worden...
KPN bereikt akko...
Van der Steur wi...
AKD adviseert de...
Kneppelhout beno...
» Nieuws melden

Snellinks
EUR
OUNL
RuG
RUN
UL
UM
UU
UvA
UvT
VU
Meer links

Rechtenforum
Over Rechtenforum
Maak favoriet
Maak startpagina
Mail deze site
Link naar ons
Colofon
Meedoen
Feedback
Contact

Recente topics
Merkrecht en r...
WOZ waarde bij...
ww, vakantie e...
Pretty Girls f...
Klacht tegen a...

Carrière
Boekel De Nerée
CMS DSB

Content Syndication


 
Het is nu di 04 jun 2024 17:53
Bekijk onbeantwoorde berichten

Tijden zijn in GMT + 2 uur

Zoek een arrest: ABRvS 15 juni 2006, JV2006/290
Moderators: Michèle, Nemine contradicente, Moderator Team

 
Plaats nieuw bericht   Plaats reactie Pagina 1 van 1
Printvriendelijk | E-mail vriend(in) Vorige onderwerp | Volgende onderwerp  
Auteur Bericht
MarijnP



Leeftijd: 36
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Boogschutter
Studieomgeving (BA): EUR
Studieomgeving (MA): EUR
Berichten: 321


BerichtGeplaatst: wo 18 apr 2007 22:49    Onderwerp: Zoek een arrest: ABRvS 15 juni 2006, JV2006/290 Reageer met quote Naar onder Naar boven

Voor een project op school moet ik een bepaald arrest lezen. Het gaat om dit arrest:
Afdelings bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15 juni 2006

Eronder staat:
Database: Jurispudentie Vreemdelingenrecht 2006/290

Ik kan die hele database niet vinden op de site van de bibliotheek van de eur, en ook op rechtspraak.nl kan ik de betreffende uitspraak niet vinden. (Wel een van 14 juni 2006)

Kunnen jullie me een handje helpen?
Bekijk profiel Stuur privé bericht
de Webmeester
Webmeester
de Webmeester

Leeftijd: 42
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Weegschaal
Studieomgeving (BA): EUR

Berichten: 15631


BerichtGeplaatst: wo 18 apr 2007 22:56    Onderwerp: LJN AX8971 Reageer met quote Naar onder Naar boven

Zie LJN AX8971:
AB 2006, 295 m. nt. H. Battjes
JV 2006, 290 m. nt. TS

www.ljn.nl/AX8971
_________________
Meedoen | Nettiquette | Colofon
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Verstuur e-mail Bekijk de homepage MSN messenger ICQ nummer
MarijnP



Leeftijd: 36
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Boogschutter
Studieomgeving (BA): EUR
Studieomgeving (MA): EUR
Berichten: 321


BerichtGeplaatst: wo 18 apr 2007 22:57    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Bedankt! Very Happy

Zou je me kunnen vertellen hoe je dit gedaan hebt? Kan ik het de volgende keer zelf doen.

EDIT: als ik het dus goed begrijp, kan ik deze uitspraak niet op internet vinden, maar moet ik elders kijken? Waar staan JV en AB voor?
Bekijk profiel Stuur privé bericht
LeChat



Leeftijd: 39
Geslacht: Vrouw
Sterrenbeeld: Maagd
Studieomgeving (BA): UU
Studieomgeving (MA): UvT
Berichten: 797


BerichtGeplaatst: wo 18 apr 2007 23:07    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Quote:
Vindplaats: JV 2006/290
Instantie: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Datum: 15> juni 2006
Rolnr: 200602132/1, 2002602135/1
College: Mr. Loeb
Mr. Van Wagtendonk
Mr. Troostwijk
Auteur noot: TS
Partijen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,
gemachtigde: mr. M.M. van Asperen,
tegen
de uitspraak in de zaken nrs. AWB 06/8909, 06/8912 en 06/8915 van de
rechtbank 's-Gravenhage zp Amsterdam, en de voorzieningenrechter
van de rechtbank 's-Gravenhage, zp Amsterdam, van 10 maart 2006 in de
gedingen tussen
A.,
gemachtigde: mr. A.F.J. Lemmens,
en
appellant.
Trefwoorden: Aanvraag asiel
Toetsing
Reis- en identiteitsdocumenten
Onmenselijke behandeling
Rechtsmiddelen
Categoriale bescherming
Irak
Grensdetentie
Artikelen: EVRM, art. 3, 13
Vw 2000, art. 8 sub c

Samenvatting

1. Zoals eerder overwogen (JB 2004/54) moet uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat een rechtsmiddel effectief is, indien de gestelde schending van art. 3 EVRM bij een rechter aan de orde kan worden gesteld en die rechter het besluit kan vernietigen op de grond dat het in redelijkheid niet kon worden genomen. Voorts heeft het Hof in de ontvankelijkheidsbeslissing in de zaak Said (ve02000815) geen schending van art. 13 EVRM aangenomen. De jurisprudentie van het Hof geeft ook anderszins geen grond voor het oordeel dat een - onder omstandigheden op bepaalde punten terughoudende - toetsing door de rechter op rechtmatigheid van het oordeel van de minister over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, waar dat niet met bewijsmiddelen is gestaafd, zich niet met art. 13 jo. art. 3 EVRM verdraagt. Van een situatie, waarin Nederland de margin of discretion overschrijdt, is geen sprake.

2. Uit het arrest Said («JV» 2005/304) kan niet worden afgeleid dat de omstandigheid, dat de vreemdeling niet over documenten beschikt en hem dat valt toe te rekenen, niet bij de beoordeling van de geloofswaardigheid van zijn asielrelaas mag worden betrokken. Aan de overweging in het arrest dat aan een opmerkelijk element in het relaas van Said voorbijgegaan wordt, komt niet de betekenis toe die de voorzieningenrechter daaraan heeft gehecht.

3. Zoals eerder overwogen («JV» 2004/11) legt de vreemdeling bij de asielaanvraag documenten omtrent zijn identiteit, nationaliteit en reisroute over, alsmede documenten, op basis waarvan kan worden beoordeeld of een rechtsgrond voor verlening van de vergunning bestaat. Nog daargelaten dat de ter zitting overgelegde documenten afschriften zijn, waarmee de authenticiteit van de originelen niet kan worden beoordeeld en waarvan bovendien geen vertaling is overgelegd, heeft de voorzieningenrechter deze ten onrechte bij de beoordeling betrokken, nu de minister de vreemdeling heeft mogen tegenwerpen dat deze die documenten niet bij zijn aanvraag heeft overgelegd en deze ook, in weerwil van hetgeen in de correcties en aanvullingen was aangekondigd, niet voor het nemen van het besluit aan de minister heeft doen toekomen.

4. Niet langer is in geschil dat het categoriaal beschermingsbeleid dat ten tijde van het besluit werd gevoerd niet op de vreemdeling van toepassing was, omdat hij is geboren in Noord-Irak. Anders dan de voorzieningenrechter overwoog kwam hij niet in aanmerking voor een asielvergunning op de d-grond.

5. Gelet op punt 4 heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat bij juiste toepassing van dat beleid de vreemdeling rechtmatig verblijf zou hebben gehad als bedoeld in art. 8 onder c Vw 2000 en grensdetentie niet zou zijn opgelegd.

Uitspraak

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2006 heeft appellant (hierna: de minister) een aanvraag van A. (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en ten aanzien van deze een vrijheidsontnemende maatregel toegepast, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht (niet opgenomen; red.).

Bij uitspraak van 10 maart 2006, verzonden op diezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door de vreemdeling tegen de afwijzing van de aanvraag ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt en heeft die rechtbank, dezelfde nevenzittingsplaats (hierna: de rechtbank), het door de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel ingestelde beroep gegrond verklaard, deze opgeheven en de Staat der Nederlanden tot vergoeding van schade veroordeeld. Deze uitspraak is aangehecht (niet opgenomen; red.).

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 maart 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht (niet opgenomen - red.).

Bij brief van 27 maart 2006 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2006, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te 's-Gravenhage, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Lemmens, kantoor houdende te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.

2. Overwegingen

In het hoger beroep, voor zover gericht tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/8912.

2.1. In grief II klaagt de minister dat, samengevat weergegeven, de voorzieningenrechter heeft miskend dat het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 5 juli 2005 in de zaak Said (AB 2005, 369), noch de overige jurisprudentie van het EHRM, de lidstaten dwingend een bepaald procesrecht voorschrijft, het EHRM eerder het rechtsmiddel Judicial Review in het Verenigd Koninkrijk - een zeer marginale toetsing van het bestuurlijk oordeel op afwezigheid van willekeur - een effective remedy, als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft geoordeeld en in de zaak Said zelf geen schending van die verdragsbepaling heeft aangenomen.

De minister voert voorts aan dat de voorzieningenrechter, nu het aspect van het ongedocumenteerd zijn in de zaak Said bij het EHRM niet aan de orde is geweest, heeft miskend dat het in die zaak gewezen arrest geen grond geeft voor het oordeel dat hij bij zijn beslissing niet mede mocht betrekken dat de vreemdeling niet over documenten beschikt en hem dat valt toe te rekenen en hij hierom als eis mocht stellen dat van zijn asielrelaas, voor zover dat niet met enig bewijsmiddel is gestaafd, positieve overtuigingskracht uitgaat, om het geloofwaardig te achten.

2.2. Ingevolge artikel 3 van het EVRM mag niemand worden onderworpen aan folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.

Ingevolge artikel 13 heeft - voor zover thans van belang - een ieder, wiens rechten en vrijheden die in dat Verdrag zijn vermeld zijn geschonden, recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie.

Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM (onder meer het arrest van 30 oktober 1991 in de zaak Vilvarajah en anderen, NJ 1995, 743) moeten de lidstaten er ingevolge die bepaling zorg voor dragen dat het ter beschikking staande rechtsmiddel effectief is, doch wordt deze staten ter zake een margin of discretion gelaten ten aanzien van de wijze waarop de rechterlijke toetsing van bestuursbesluiten wordt ingericht en uitgevoerd.

2.3. Het EHRM toetst, anders dan de Nederlandse bestuursrechter, geen bestuursbesluit omtrent toelating naar de feiten en omstandigheden, zoals die bestonden ten tijde van het nemen ervan, maar beoordeelt of op het moment van uitzetting sprake zal zijn van schending van een verdragsbepaling door de desbetreffende lidstaat, waarbij ook feiten en omstandigheden die zijn opgekomen na afsluiting van de nationale procedure en waarmee het bestuur en de nationale rechter geen rekening hebben kunnen of mogen houden worden betrokken.

2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 december 2003 in zaak no. 200305002/1, JB 2004/54), moet uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat een rechtsmiddel effectief is, indien de gestelde schending van artikel 3 van het EVRM bij een rechter aan de orde kan worden gesteld en die rechter het bij hem bestreden besluit kan vernietigen op de grond dat het besluit, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid niet kon worden genomen.

2.5. In de ontvankelijkheidsbeslissing in de zaak Said van 17 september 2002 (NAV 2002/283) heeft het EHRM voorts naar aanleiding van een klacht over de, voor zover thans van belang, beperkte aard en omvang van de toetsing van de afwijzing van de aanvraag door de rechtbank en de Afdeling geen schending van artikel 13 van het EVRM aangenomen, omdat Said toegang had tot en gebruik heeft gemaakt van een effectief rechtsmiddel. Daartoe heeft het, voor zover thans van belang, als volgt overwogen:

''(...), the word 'remedy' within the meaning of Article 13 does not mean a remedy bound to succeed, but simply an accessible remedy before an authority competent to examine the merits of a complaint (...). Having regard to the fact that the applicant had access to, and indeed also availed himself of, an effective remedy within the meaning of Article 13 of the Convention in respect of the alleged violations of articles 2 and 3 of the Convention, namely the right of appeal to the Regional Court of The Hague against the decision of the Deputy Minister, the Court finds that no issues arise under Article 13 of the Convention.''

2.5.1. De jurisprudentie van het EHRM geeft ook anderszins geen grond voor het oordeel dat een - onder omstandigheden op bepaalde punten terughoudende - toetsing door de rechter op rechtmatigheid van het oordeel van de minister over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, waar dat niet met bewijsmiddelen is gestaafd, zich niet met artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 3, van het EVRM verdraagt. Van een situatie, waarin Nederland de hiervoor onder 2.2. bedoelde margin of discretion overschrijdt, is dan ook geen sprake.

2.6. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, hoeft de Nederlandse bestuursrechter voorts de beoordeling door de minister van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling niet op dezelfde wijze te toetsen, als die waarop het EHRM in het arrest in de zaak Said heeft onderzocht of Nederland de uit artikel 3 van het EVRM voortvloeiende verdragsverplichtingen heeft geschonden.

2.6.1. In het Nederlands bestuursrechtelijk bestel, waarvan het vreemdelingenrecht deel uitmaakt, voert het bestuur, in dit geval de minister, de wet uit en is het de taak van de bestuursrechter de daartoe door de minister genomen besluiten, indien daartegen beroep is ingesteld, op rechtmatigheid te toetsen aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. Daarbij heeft de rechter terughoudendheid in acht te nemen, waar dat nodig is om de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur tot haar recht te laten komen. De minister is voor de uitvoeringspraktijk ten volle verantwoording verschuldigd aan de Staten-Generaal.

2.6.2. Indien sprake is van met bewijsmateriaal gestaafde stellingen, zal de bestuursrechter de beoordeling door de minister van de aannemelijkheid daarvan overeenkomstig de uitgangspunten van het algemene bestuursrechtelijk bewijsrecht toetsen.

2.6.3. Veelal is een asielzoeker echter niet in staat en kan redelijkerwijs van hem ook niet worden gevergd dat hij zijn relaas geheel of gedeeltelijk met bewijsmateriaal staaft. Om die asielzoeker tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te kunnen verrichten, pleegt de minister volgens het gestelde in paragrafen C1/1.2, C1/3.2.2 en C1/3.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 het relaas en de daarin gestelde feiten en omstandigheden voor waar aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bovendien is voor die tegemoetkoming vereist dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) opgesomde omstandigheden, die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker, voordoet.

Wordt aan dat laatste vereiste niet voldaan, dan mogen ingevolge artikel 31 Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 40/41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het relaas moet in dat geval positieve overtuigingskracht uitgaan om het geloofwaardig te achten.

2.6.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 27 januari 2003 in zaak no. 200206297/1; AB 2003, 286), komt de minister bij de toepassing van voormelde bepalingen in een concreet geval beoordelingsruimte toe. De minister beoordeelt de geloofwaardigheid van het asielrelaas op basis van uitvoerige gehoren en vergelijking van het relaas met al datgene, wat hij over de situatie in het land van herkomst weet uit ambtsberichten en andere objectieve bronnen en wat hij eerder heeft onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehoren van andere asielzoekers in vergelijkbare situaties. Dit overzicht stelt hem in staat die beoordeling vergelijkenderwijs en aldus zo geobjectiveerd mogelijk te verrichten. Het op deze wijze beoordelen van de geloofwaardigheid van het asielrelaas door de minister brengt met zich dat de rechter die beoordeling terughoudend dient te toetsen.

Dat geldt evenzeer voor de beoordeling door de minister van het realiteitsgehalte van de door de asielzoeker aan de gestelde niet gestaafde feiten ontleende vermoedens.

2.6.5. Ook indien de minister van oordeel is dat het asielrelaas op onderdelen aannemelijk gemaakt, dan wel geloofwaardig is, zal de rechter het oordeel van de minister over de geloofwaardigheid van de andere onderdelen van dat relaas en de conclusies die de minister daaraan verbindt voor de geloofwaardigheid van de op dat relaas gebaseerde gestelde vrees voor vervolging terughoudend dienen te toetsen.

2.6.6. Een en ander laat onverlet dat de rechter de besluitvorming die tot het oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas of onderdelen daarvan heeft geleid, aan de eisen die het recht daaraan stelt, met name wat betreft de zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering, moet toetsen, maar staat er aan in de weg dat de rechter bij die toetsing een eigen oordeel over de geloofwaardigheid in de plaats stelt van dat van de minister.

2.6.7. Voor zover de minister van oordeel is dat de door de asielzoeker gestelde feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt of geloofwaardig zijn en de daaraan ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat plausibel is, is vervolgens voor een terughoudende toets geen plaats, waar het de beoordeling betreft of, daarvan uitgaande, een risico bestaat, als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

2.6.8. Onverminderd het hiervoor onder 2.6.1. overwogene, kunnen feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een besluit omtrent een, voor zover thans van belang, verblijfsvergunning asiel en die zijn opgekomen na de afwijzing van de aanvraag om toelating op de voet van artikel 83 van de Vw 2000 bij de toetsing in beroep door de Nederlandse bestuursrechter worden betrokken.

Als deze feiten en omstandigheden zijn opgekomen, nadat de nationale procedure is afgesloten, kunnen deze voorts ten grondslag worden gelegd aan een nieuwe asielaanvraag, waarbij, indien de aanvraag wordt afgewezen, de rechter naar aanleiding van het daartegen ingestelde beroep zelfstandig beoordeelt of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en of, indien deze er zijn en niet op voorhand is uitgesloten dat deze kunnen afdoen aan het eerdere besluit, de minister hierin aanleiding had moeten zien om van de eerdere afwijzing terug te komen.

Voorts staat het ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 van rechtswege ingetreden rechtsgevolg van de afwijzing van de aanvraag dat de desbetreffende asielzoeker Nederland eigener beweging dient te verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet, er niet op voorhand en in alle gevallen aan in de weg dat hij, met toepassing van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, met succes bezwaar kan maken tegen die uitzetting, indien op het moment van uitzetting sprake is van relevante bijzondere, individuele omstandigheden, die een gegronde vrees voor blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM rechtvaardigen, welke zijn opgekomen gedurende het tijdsverloop na de afwijzing van de aanvraag om toelating of de toetsing daarvan in rechte, indien dat tijdsverloop aanmerkelijk is.

De asielzoeker die vreest dat hij gedurende de fase van de bestuurlijke besluitvorming of de rechterlijke procedure zal worden uitgezet naar een land waar hij meent te zullen worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, kan tenslotte ter voorkoming daarvan bij de rechter een daartoe strekkend verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, indienen.

Het Nederlandse bestuursrechtelijk en bestuursprocesrechtelijk bestel biedt derhalve ruime mogelijkheden voor beoordeling of uitzetting een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert.

2.6.9. Voorts kan uit het arrest van het EHRM in de zaak Said niet worden afgeleid dat de omstandigheid dat de vreemdeling niet over documenten beschikt en hem dat valt toe te rekenen, niet bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas mag worden betrokken.

Het is, zoals onder 49 in dat arrest wordt overwogen, overeenkomstig vaste jurisprudentie van het EHRM, aan de desbetreffende vreemdeling die stelt dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM, om zo uitgebreid mogelijk gegevens en informatie te verschaffen aan de autoriteiten van het land, waar hij bescherming zoekt, zodat het risico van een eventuele uitzetting kan worden beoordeeld. Uit de overwegingen van het arrest blijkt, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, niet dat het ontbreken van documenten omtrent identiteit, nationaliteit en reisroute, bij de beoordeling door het EHRM een rol heeft gespeeld.

Aan de overweging in het arrest dat aan een opmerkelijk element in het relaas van Said voorbijgegaan wordt, komt dan ook niet de betekenis toe die de voorzieningenrechter daaraan heeft gehecht. Gelet daarop, levert het arrest geen grond op voor het oordeel dat de minister niet mocht eisen dat van het relaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht uitgaat, om het, voor zover het niet met bewijsmateriaal is gestaafd, geloofwaardig te achten.

2.7. Grief II slaagt.

2.8. In grief I klaagt de minister dat de voorzieningenrechter ten onrechte de door de vreemdeling voor het eerst ter zitting overgelegde kleurenkopieën van zijn identiteitskaart, rijbewijs, inschrijving bij de Kamer van Koophandel en op zijn naam afgegeven drankvergunning, bij de beoordeling van het beroep heeft betrokken, nu gesteld noch gebleken is dat de vreemdeling deze documenten niet bij zijn vertrek uit Irak heeft kunnen meenemen en bij de aanvraag overleggen.

2.8.1. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 oktober 2003 in zaak no. 200305235/1, «JV» 2004/11), brengt artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.114 van het Vreemdelingenbesluit 2000, mee dat de desbetreffende vreemdeling bij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd documenten omtrent zijn identiteit, nationaliteit en reisroute overlegt, alsmede documenten, op basis waarvan kan worden beoordeeld of een rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning bestaat.

Nog daargelaten dat de ter zitting overgelegde documenten afschriften zijn, waarmee de authenticiteit van de originelen niet kan worden beoordeeld en waarvan bovendien geen vertaling is overgelegd, heeft de voorzieningenrechter deze ten onrechte bij de beoordeling betrokken, nu de minister de vreemdeling in het besluit van 17 februari 2006 heeft mogen tegenwerpen dat deze de hiervoor bedoelde documenten niet bij zijn aanvraag heeft overgelegd en deze ook, in weerwil van hetgeen in de correcties en aanvullingen was aangekondigd, niet voor het nemen van het besluit aan de minister heeft doen toekomen.

De grief slaagt.

2.9. In grief III klaagt de minister dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 17 februari 2006 geen toepassing heeft gegeven aan het ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak geldende beleid van categoriale bescherming, zoals dat werd gevoerd ten tijde van het nemen van dat besluit.

2.9.1. Tussen partijen is niet langer in geschil dat het beleid van categoriale bescherming dat ten tijde van het nemen van het besluit van 17 februari 2006 werd gevoerd niet op de vreemdeling van toepassing was, omdat hij is geboren in, en derhalve volgens dat beleid voor de toepasselijkheid ervan wordt beschouwd als afkomstig uit, Noord-Irak. Onder deze omstandigheden levert het in beroep aangevoerde, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, geen grond op voor het oordeel dat de vreemdeling ten tijde van zijn aanvraag in aanmerking zou zijn gekomen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Ook deze grief slaagt.

2.10. Het hoger beroep, voor zover gericht tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/8912, is gegrond. Die uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

2.11. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.

In het hoger beroep, voor zover gericht tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/8909.

2.12. In grief IV klaagt de minister, onder verwijzing naar het gestelde in grief III, dat de rechtbank ten onrechte de krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opgelegde vrijheidsontnemende maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd heeft geacht, omdat de vreemdeling bij juiste toepassing van het categoriaal beschermingsbeleid rechtmatig verblijf op de voet van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000 zou hebben gehad en hem die maatregel niet zou zijn opgelegd.

2.12.1. Nu, zoals hiervoor onder 2.9.1. is overwogen, voormeld beleid van categoriale bescherming ten tijde van het besluit van 17 februari 2006 niet op de vreemdeling van toepassing was, slaagt ook grief IV.

2.13. Het hoger beroep, voor zover gericht tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/8909, is evenzeer gegrond. De uitspraak in die zaak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.

2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I verklaart het hoger beroep gegrond;
II vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam van 10 maart 2006 in zaak no. AWB 06/8912;
III wijst die zaak naar de rechtbank terug;
vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam van 10 maart 2006 in zaak no. AWB 06/8909;
IV verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
V wijst het verzoek om schadevergoeding af;
(...)

Noot:

Na de eerdere standaarduitspraken over de marginale toetsing van 27 januari 2003 (waarin een nationaalrechtelijke legitimatie werd gegeven voor de marginale toetsing) en die van 11 december 2003 (waarin de Afdeling uitlegde waarom de marginale toetsing niet in strijd is met art. 3 en 13 EVRM) geeft de Afdeling hier een derde, mooie standaarduitspraak over de marginale toetsing. De Afdeling gaat in op de zaak Said, en borduurt voortaan haar legitimatie van de marginale toetsing. Ik zal in deze noot een eerste analyse geven, maar ik kan me niet indenken dat het me lukt om uitputtend te zijn. Ik zal ingaan op zes aspecten van deze uitspraak, namelijk (1) de verhouding tussen de toetsing door de Nederlandse bestuursrechter en het EHRM; (2) de beperking van de marginale toetsing tot die onderdelen van het vluchtrelaas die niet met bewijsmiddelen worden ondersteund; (3) een uiteenzetting over de vraag waarom het realiteitsgehalte van de vermoedens van de vreemdeling marginaal moet worden getoetst; (4) moet het oordeel over de vrees voor vervolging c.q. het reële risico nu vol of marginaal worden getoetst? (5) de Said-uitspraak; en ten slotte (6) het trechtermodel.

1. De Afdeling brengt in r.o. 2.3, 2.6 en 2.6.1 een cruciaal argument in het spel over de verhouding tussen de toetsing in het Nederlandse bestuursrecht en die van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. De Nederlandse bestuursrechter toetst desgevraagd een besluit van de minister. Dat moet terughoudend gebeuren als dat nodig is om de eigen verantwoordelijkheid van de minister tot haar recht te laten komen (vgl. in die zin reeds de eerste, inmiddels verouderde standaarduitspraken ABRvS 9 juli 2002, «JV» 2002/275 en ABRvS 15 november 2002, «JV» 2002/469). Verder toetst de Nederlandse bestuursrechter besluiten naar de feiten en omstandigheden zoals die waren ten tijde van het nemen ervan. Het Hof voert een toetsing uit die daar op twee punten van afwijkt. Ten eerste toetst het Hof niet een bestuursbesluit, maar toetst het zelf of verwijdering in strijd met het EVRM zou zijn. Overigens is het helemaal niet uitgesloten dat het Hof daarbij afstand in acht neemt, door een margin of appreciation te gunnen aan verdragspartijen, of door de feitenvaststelling in beginsel over te laten aan de nationale rechter. In zaken betreffende art. 2 en 3 doet het Hof dat echter niet (zie nader Spijkerboer/Vermeulen: Vluchtelingenrecht, 2005, p. 292, m.nt. noot 156). Belangrijk is de overweging van de Afdeling in r.o. 2.6, die erop neerkomt dat de Nederlandse bestuursrechter niet op dezelfde manier hoeft te toetsen als het EHRM. Deze overweging is onmiskenbaar juist, en ik betwijfel of ik dat in eerdere publicaties wel steeds goed voor ogen heb gehad. De Nederlandse bestuursrechter kan niet toetsen zoals het Hof dat doet, ook al zou hij dat willen. De processuele context is anders, en (het voornaamste): hetgeen ter toetsing voorligt verschilt. Bij het Hof is dat de verwijdering, en bij de bestuursrechter het besluit. De bestuursrechter kan dus niet toetsen zoals het Hof toetst. De vraag die dan rijst is: hoeveel licht kan er tussen die twee toetsingen zitten zonder dat het fout gaat? Het verschil kan te groot zijn, zoals bleek in de zaak Jabari/Turkije, waar (en dat was natuurlijk wel heel bont) helemaal niet aan art. 3 EVRM getoetst werd. Is het verschil tussen het EHRM en de Nederlandse bestuursrechter te groot? Ik kom daar op terug onder 5 voor de marginale toetsing, en onder 6 voor het trechtermodel. Voorop staat daarbij dat uit het verdragsrechtelijke systeem van het EVRM voortvloeit dat het primair de nationale rechter is die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van het EVRM. Het kan niet zo zijn dat de nationale rechter een bepaalde beoordeling niet hoeft uit te voeren, die het Hof wel moet uitvoeren; daarmee zouden de zaken op hun kop worden gezet. Dat betekent meer concreet, dat de beoordeling door de nationale rechter weliswaar niet identiek hoeft te zijn aan die van het Hof, maar dat die wel gelijkwaardig moet zijn, een vergelijkbare bescherming moet bieden, minimaal hetzelfde niveau moet hebben. Zoals ik zal laten zien, verliest de Afdeling dat in deze uitspraak tweemaal uit het oog.

2. Zoals Said Essakkili al betoogde (Marginal judicial review in the Dutch asylum procedure, Vrije Universiteit Amsterdam 2005, ook op www.rechten.vu.nl/documenten; beknopter Spijkerboer/Vermeulen p. 283), vloeit uit de onderbouwing die de Afdeling heeft gegeven voor de marginale toetsing van de geloofwaardigheid voort, dat alleen m.b.t. die elementen van het vluchtrelaas marginaal getoetst worden die niet met bewijsmiddelen zijn gestaafd. Zie ik het goed, dan neemt de Afdeling dat hier ondubbelzinnig over. Immers, in r.o. 2.5.1 spreekt zij van terughoudende toetsing van het oordeel van de minister over de geloofwaardigheid van het relaas waar dat niet met bewijsmiddelen is gestaafd. In r.o. 2.6.2 overweegt de Afdeling dat, indien sprake is van met bewijsmateriaal gestaafde stellingen, de bestuursrechter zal toetsen ''overeenkomstig de uitgangspunten van algemeen bestuursrechtelijk bewijsrecht'' - naar ik aanneem doelt de Afdeling hier op de gewone volle toetsing (Y. Schuurmans: Bewijslastverdeling in het bestuursrecht, Kluwer 2005, p. 265-266). Het is goed dat de Afdeling dit nu helder aangeeft. Wel moet de Afdeling dan op een ander punt wat water bij de wijn doen. Zij stond er immers op dat de rechter het geloofwaardigheidsoordeel globaal toetst, zonder op verschillende elementen uit dat oordeel apart in te gaan (Spijkerboer/Vermeulen p. 286). Op één punt zal de rechter er nu echter niet aan ontkomen om het oordeel van de minister in stukjes te hakken. Immers, wel gestaafde onderdelen of aspecten moeten vol worden getoetst, en niet gestaafde marginaal. In r.o. 2.6.5 maakt de Afdeling zelf al onderscheid tussen onderdelen van het vluchtrelaas die door de minister wel, en onderdelen die niet geloofwaardig zijn bevonden.

3. Ik heb regelmatig aangedrongen op een onderbouwing door de Afdeling van het standpunt dat niet alleen het geloofwaardigheidsoordeel marginaal getoetst moet worden, maar ook het oordeel over de vraag of de veronderstellingen die de vreemdeling baseert op hetgeen hij ondervonden heeft reëel zijn. De Afdeling doet dat hier eigenlijk niet, maar zegt aan het eind van r.o. 2.6.4 dat een deel van de legitimatie van de marginale toetsing van het geloofwaardigheidsoordeel (namelijk, huislijk gezegd, de minister doet dit heel vaak en heel grondig en kan dit gewoon beter dan de rechter) ook op dit punt geldt. Ik blijf vinden dat de Afdeling op dit punt met meer moet komen. De vraag of iets gebeurd kan zijn draait primair om de geloofwaardigheid van verklaringen (zijn die consistent, kwam de asielzoeker geloofwaardig over) en om de verenigbaarheid daarvan met externe bronnen (ambtsberichten e.d.). Als je de moeilijkheidsgraad daarvan moet vergelijken met de beoordeling of, gezien hetgeen als vaststaand wordt aangenomen, in de toekomst iets dreigt te gebeuren, dan denk ik dat dat laatste nog weer moeilijker is. In elk geval is het moeilijker te objectiveren; is dat oordeel met andere woorden subjectiever, en is het risico groter voor wat de hoogste Britse asielrechter noemde ''that he [nl. de minister, TS] has (even if unconsciously) tended to depreciate the evidence of risk and, throughout the protracted decision-making process, may have tended also to rationalise the further material adduced so as to maintain his pre-existing stance rather than reassess the position with an open mind''. (aangehaald in de EHRM uitspraken Hilal, par. 37, en Bensaid, par. 28). Zie ik het goed, dan vindt de Afdeling dat, naarmate een beoordeling moeilijker te objectiveren is, het bestuur meer ruimte moet krijgen. Ik denk, met die Britse asielrechter, het omgekeerde. In zaken betreffende art. 2 en 3 EVRM moet de rechter er bovenop zitten, en moet de toetsing, naarmate het risico van subjectiviteit van een oordeel groter is, eerder meer dan minder indringend zijn.

4. De Afdeling stelt telkens weer dat de toepassing van de internationaalrechtelijke norm op de, volgende de nationaalrechtelijke regelen der kunst vastgestelde, feiten en reële toekomstverwachtingen wel vol wordt getoetst. Zo ook hier in r.o. 2.6.7: als de hobbel van de feiten en de vermoedens genomen is, dan is er geen plaats voor een terughoudende toets waar het gaat om de beoordeling of er een risico bestaat als bedoeld in art. 3 EVRM. Kort daarvoor, in r.o. 2.6.5, heeft de Afdeling iets overwogen wat daarmee niet te rijmen is. Terughoudende toetsing moet ook met betrekking tot de vraag of er gegronde vrees voor vervolging is, overweegt de Afdeling daar. Ik heb nu een heleboel woorden uit de overweging geschrapt, maar het staat er echt en de Afdeling vindt dit kennelijk. Nu is het van tweeën één. Ofwel de Afdeling is van mening dat de vraag of er gegronde vrees voor vervolging bestaat van een fundamenteel andere aard is dan de vraag of er een reëel risico van onmenselijke behandeling bestaat. In dat geval is het denkbaar dat zij meent dat het een onder de marginale, en het ander onder de volle toetsing valt. In dat geval is het dringend gewenst dat de Afdeling dat verschil uitlegt, want ik zie dat niet. De vragen naar gegronde vrees voor vervolging en reëel risico van onmenselijke behandeling zijn weliswaar niet identiek, maar vertonen een enorme overlapping (Spijkerboer/Vermeulen, p. 89-91). De andere optie is dat de Afdeling weliswaar met mij vindt dat beide kwesties onder de volle toetsing zouden moeten vallen, maar er hier (zoals ook eerder, bijv. Spijkerboer/Vermeulen, p. 284-285) op stuit dat hetgeen door de Afdeling onder de marginale toetsing wordt gebracht de hoofdmoot is van de toepassing van het internationale recht in asielzaken. Met andere woorden: de - marginaal te toetsen - nationaalrechtelijke bewijskwesties zijn niet goed te onderscheiden van de - vol te toetsen - internationaalrechtelijke kwalificatiekwesties. Ik denk dat het laatste het geval is, en ik denk ook dat de twee zaken inderdaad niet goed uit elkaar te houden zijn. Deze, toch bepaald niet slordig gemotiveerde, uitspraak biedt voor mijn stelling een extra illustratie.

5.1. Met betrekking tot de verenigbaarheid van de marginale toetsing met artikel 13 jo. 3 EVRM grijpt de Afdeling terug op haar uitspraak van 11 december 2003 (r.o. 2.4). De Afdeling baseert zich daarbij op een lezing van de jurisprudentie van het Hof die houdbaar is, maar die me desondanks niet overtuigt, zie nader Spijkerboer/Vermeulen, p. 293-295. Ik kan me indenken dat de Afdeling voorlopig aan haar standpunt vasthoudt, en een oordeel van het Hof afwacht, ondanks dat o.a. uit de Said-uitspraak van 5 juli 2005 mogelijk kan worden afgeleid dat de marginale toetsing niet door de Straatsburgse beugel kan. Dat heeft het Hof niet met zoveel woorden uitgemaakt, en dus houdt de Afdeling aan haar standpunt vast. Ik denk dat de Afdeling daarmee miskent dat de nationale rechter primair verantwoordelijk is voor het rechterlijk toezicht op de naleving van het EVRM; het Hof heeft slechts een aanvullende, subsidiaire rol. Het kan dan niet zo zijn dat het Hof een indringender beoordeling geeft dan de nationale rechter, het moet juist andersom. Maar nogmaals: ik kan me indenken dat de Afdeling het terzake op het oordeel van het Hof laat aankomen, want het Hof heeft zich niet ondubbelzinnig uitgelaten. De verwijzing door de Afdeling naar de ontvankelijkheidsbeslissing in de zaak Said (r.o. 2.5) is daarentegen weinig overtuigend. Zoals ik in mijn noot bij «JV» 2005/304 aangaf, was in die zaak de klacht over artikel 13 jo. 3 zodanig geformuleerd dat hij inderdaad niet-ontvankelijk was. De klacht behelsde immers, blijkens de ontvankelijkheidsbeslissing van 17 september 2002, dat art. 13 vereist dat in minstens twee instanties bepaalde procedureregels in acht worden genomen, en dat de procedure niet al te formalistisch is. Die klachten werden (evenals de klacht op grond van art. 6 EVRM, dat ingevolge de Maaouia-uitspraak van het Hof niet van toepassing is in vreemdelingenzaken) niet-ontvankelijk verklaard, omdat art. 13 EVRM niet vereist dat er rechtspraak in meerdere instanties is, en evenmin een recht geeft op succes bij het aanwenden van een effectief rechtsmiddel. De ontvankelijkheidsbeslissing in de zaak Said is dus voor deze casus niet relevant, en de Afdeling doet deze mooie uitspraak een beetje tekort door te doen voorkomen alsof dat anders is.

5.2. De Afdeling stelt zich in r.o. 2.6.9 op het standpunt dat uit de Said-uitspraak niet kan worden afgeleid dat documentloosheid niet bij de beoordeling van een zaak betrokken mag worden. Dat lijkt me juist. Maar, zoals de Afdeling ook stelt, speelt de documentloosheid van Said in de uitspraak van het Hof geen rol. In plaats van te concluderen dat het mogelijk problematisch is dat dat in het Nederlandse recht anders is, concludeert de Afdeling dat documentloosheid best een grote rol mag spelen bij de beoordeling van een asielrelaas. Omdat documentloosheid een overwegende rol speelt bij de geloofwaardigheidsbeoordeling, en omdat documentloosheid leidt tot een ultramarginale toetsing, speelt documentloosheid in de Nederlandse asielpraktijk een dominante rol. Uit het gegeven dat dat in de Said-uitspraak heel anders gaat, kan m.i. nu juist niet worden afgeleid dat de Nederlandse praktijk onproblematisch is. Het omgekeerde ook niet, maar de Afdeling bezondigt zich hier aan een overstatement.

6.1. Dan het trechtermodel. De Afdeling onderkent dat het Hof ex nunc oordeelt, en de Nederlandse bestuursrechter ex tunc. Daaraan voegt de Afdeling toe dat omstandigheden die zijn opgekomen na het toetsingsmoment kunnen worden meegenomen via ofwel art. 83 Vw 2000, ofwel via een nieuwe aanvraag (r.o. 2.6.8). Dat wisten we al. De Afdeling vermeldt in dezelfde rechtsoverweging nog twee mogelijkheden om de ex tunc-toetsing te verzachten. Ten eerste wijst zij op de mogelijkheid om op grond van art. 72 lid 3 Vw 2000 op te komen tegen de voorgenomen uitzetting. Het is in beginsel denkbaar dat in die procedure zonder het trechtermodel kan worden gewerkt, zodat niet alleen nieuw opgekomen feiten en omstandigheden kunnen worden meegenomen, maar ook feiten en omstandigheden (verklaringen, bewijsmiddelen) die niet onder het zeer strikte novabegrip van de Afdeling vallen (bijvoorbeeld te laat afgelegde verklaringen over traumatische gebeurtenissen, bewijsmiddelen die niet tijdig werden vertaald, enz.). Dat zou echter uiterst problematisch zijn, omdat de rechter dan in de uitzettingsprocedure tot een uitzettingsverbod zou kunnen komen op basis van gegevens die in een toelatingsprocedure vanwege het trechtermodel niet tot toelating kunnen leiden. Dat zou het gesloten systeem van verblijfstitels van de Vreemdelingenwet 2000 grondig overhoop halen. Ik denk dan ook niet dat de Afdeling dat bedoelt. Immers, zij overweegt dat in de uitzettingsprocedure omstandigheden kunnen worden meegenomen ''welke zijn opgekomen gedurende het tijdsverloop na de afwijzing van de aanvraag om toelating of de toetsing daarvan in rechte (...)''. Het gaat dus om omstandigheden die zijn opgekomen na het toetsingsmoment - dus om nova op grond waarvan de asielzoeker ook een nieuwe aanvraag zou kunnen indienen zonder af te stuiten op art. 4:6 Awb. Ik denk dus niet dat de Afdeling in de uitzettingsprocedure het trechtermodel wil laten varen. Als laatste noemt de Afdeling de voorlopige voorziening. Vanwege het connexiteitsvereiste denk ik niet dat het trechtermodel daar kan worden losgelaten, omdat dat in de bodemprocedure ook niet kan. Kortom: in alle procedures die de Afdeling noemt geldt het trechtermodel volop en in al zijn hardheid. Het Hof heeft keer op keer laten zien dat het zelf anders toetst. De Afdeling suggereert in r.o. 2.6.8 dat het Nederlandse bestuursrecht minder hard is dan het op het eerste gezicht lijkt, maar in alle mogelijkheden die worden genoemd wordt het trechtermodel toegepast. Op dit punt ben ik ervan overtuigd dat het verschil tussen de Nederlandse bestuursrechtelijke toetsing, en de Straatsburgse mensenrechtelijke toetsing zo groot is, dat de Nederlandse procedure onverenigbaar is met art. 13 EVRM. Het is onverenigbaar met het verdragsrechtelijke systeem van het EVRM dat de nationale rechter allerlei relevante dingen bij zijn beoordeling buiten beschouwing kan laten die het Hof zelf wel bij zijn beoordeling moet betrekken. In het verdragsrechtelijke systeem is het de nationale rechter die primair verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van het verdrag; het Hof heeft een aanvullende rol. De Afdeling verliest dat ook hier uit het oog.

6.2. Maar deze hele gedachtegang wordt onzeker door de manier waarop de Afdeling in r.o. 2.3 de ex nunc-toetsing door het Hof weergeeft. Zij stelt daar dat het Hof ex nunc oordeelt, en ook acht slaat op feiten en omstandigheden die zijn ''opgekomen na'' afsluiting van de nationale procedure. De Afdeling gebruikt hier de terminologie die zij ook gebruikt om nova (in de zeer strikte zin van de Afdelingsjurisprudentie) aan te duiden. Dus, als we de Afdeling op haar woord moeten geloven, dan zou zij menen dat ook bij het Hof alleen nog extra omstandigheden kunnen worden aangevoerd als die pas zijn opgekomen na afsluiting van de nationale procedure - en dus in de praktijk: als die daarna hebben plaatsgevonden. Dat kan de Afdeling niet serieus menen. Ik zou in herhaling vallen als ik weer alle Hofuitspraken zou gaan opnoemen en uitpluizen waarin het Hof niet alleen acht slaat op omstandigheden die zich pas na afsluiting van de nationale procedure hebben voorgedaan, maar ook op omstandigheden die zich daarvoor hadden voorgedaan maar die ofwel daarin geen rol hadden gespeeld vanwege het trechtermodel, of die pas daarna waren aangevoerd hoewel ze al eerder hadden plaatsgevonden. De zaak Hilal is een helder voorbeeld van wat Hoogvliet in een kribbige bui wel eens de salami-tactiek van asielzoekers noemt (telkens een plakje van het vluchtverhaal), maar het Hof nam alles mee bij zijn beoordeling. Ik denk dus niet dat de Afdeling serieus meent dat het Hof een net zo beperkt novabegrip toepast als zijzelf. De andere optie is dat de Afdeling een majeure wending maakt, en onder de term ''omstandigheden opgekomen na'' moment X niet meer verstaat dat die omstandigheden zich, in de praktijk, pas na moment X hebben voorgedaan, maar dat zij daarmee thans ook doelt op omstandigheden die misschien (in theorie) al wel eerder hadden kunnen worden aangevoerd, maar die in feite niet aangevoerd werden (denk weer aan verklaringen over traumatische gebeurtenissen, of bewijsmiddelen). Mocht de Afdeling zo een majeure wending hebben willen maken, dan was dat toch niet op deze wel erg verborgen manier gebeurd. Dan rest nog een laatste optie, namelijk dat in r.o. 2.3 per ongeluk een ingesleten nationaalrechtelijk begrip is gebruikt, dat niet geschikt is om de internationaalrechtelijke toetsing (die immers zo anders is, zie r.o. 2.3 en 2.6) te beschrijven.

TS

_________________
Gelijk hebben is nog geen gelijk krijgen.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
MarijnP



Leeftijd: 36
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Boogschutter
Studieomgeving (BA): EUR
Studieomgeving (MA): EUR
Berichten: 321


BerichtGeplaatst: wo 18 apr 2007 23:11    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Geweldig, dankjewel!

Zou je me misschien kunnen vertellen hoe je aan die uitspraak bent gekomen? Kan ik het de volgende keer zelf vinden.

Ik heb via de EUR site toegang tot heel wat databases en ik neem aan dat die uitpsraak ook in een van die databases moet staan...weet alleen niet welke Very Happy
Bekijk profiel Stuur privé bericht
LeChat



Leeftijd: 39
Geslacht: Vrouw
Sterrenbeeld: Maagd
Studieomgeving (BA): UU
Studieomgeving (MA): UvT
Berichten: 797


BerichtGeplaatst: wo 18 apr 2007 23:11    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Zo wordt 't wel een asociaal lange posting natuurlijk, maar goed. Smile

Een volgende keer kun je de arresten gewoon via de online bibliotheek van de universiteit opzoeken (je studeert toch aan de EUR? daar heb je zeker toegang tot Kluwer Plaza en in dit geval Migratierecht.nl).

Via die online databases krijg je toegang tot de arresten die in de diverse tijdschriften gepubliceerd zijn. Deze komt uit de JV, dat staat voor Jurisprudentie Vreemdelingenrecht.
_________________
Gelijk hebben is nog geen gelijk krijgen.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
MarijnP



Leeftijd: 36
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Boogschutter
Studieomgeving (BA): EUR
Studieomgeving (MA): EUR
Berichten: 321


BerichtGeplaatst: wo 18 apr 2007 23:23    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Ah migratierecht.nl, daar heb ik nog even op gekeken maar ik wist niet echt waar ik op moest zoeken Embarassed

Nogmaals bedankt Smile
Bekijk profiel Stuur privé bericht
LeChat



Leeftijd: 39
Geslacht: Vrouw
Sterrenbeeld: Maagd
Studieomgeving (BA): UU
Studieomgeving (MA): UvT
Berichten: 797


BerichtGeplaatst: wo 18 apr 2007 23:28    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Als je in Migratierecht.nl bent, ga je naar inloggen, als het goed is kom je dan automatisch in het zoekvenster (omdat je al ingelogt bent via je beveiligde universiteitsverbinding/-portal). Helemaal bovenaan de pagina kun je dan bij "Zoeken in..." naar "Jurisprudentie (tijdschriften) scrollen en in dat venster voer je de vindplaats en/of datum en/of instantie in.
_________________
Gelijk hebben is nog geen gelijk krijgen.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
tikSimone

tikSimone

Leeftijd: 58
Geslacht: Vrouw
Sterrenbeeld: Waterman
Studieomgeving (BA): EUR
Studieomgeving (MA): EUR
Berichten: 12147


BerichtGeplaatst: do 19 apr 2007 7:47    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Marijn, je kunt thuis een vpn-verbinding opzetten (kijk even op www.erna.nl hoe dat moet) en dan log je via de portalpagina van de UB in op Kluwer Plaza.
_________________
Nait soez'n, moar doun!
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Bekijk de homepage
MarijnP



Leeftijd: 36
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Boogschutter
Studieomgeving (BA): EUR
Studieomgeving (MA): EUR
Berichten: 321


BerichtGeplaatst: do 19 apr 2007 15:48    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Klopt, heb gister ook een VPN verbinding tot stand gebracht Smile. Zat me alleen rot te zoeken naar een database die 'jurispudentie vreemdelingenrecht' heet. Vandaar dat het niet goed ging Very Happy

Bedankt voor de uitleg LeChat!
Bekijk profiel Stuur privé bericht
de Webmeester
Webmeester
de Webmeester

Leeftijd: 42
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Weegschaal
Studieomgeving (BA): EUR

Berichten: 15631


BerichtGeplaatst: do 19 apr 2007 18:18    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

MarijnP schreef:
Bedankt! Very Happy

Zou je me kunnen vertellen hoe je dit gedaan hebt? Kan ik het de volgende keer zelf doen.


Zie hiervoor een mooi artikel inclusief schema van (de betreffende) vindplaatsen die onderdeel zijn van de index van Landelijke Jurisprudentie Nummers (LJN):

Meer dan 230.000 uitspraken te vinden dankzij de LJN-index, Rechtennieuws.nl

Via www.ljn.nl kun je zoeken op vindplaats (bijv JV).

MarijnP schreef:
EDIT: als ik het dus goed begrijp, kan ik deze uitspraak niet op internet vinden, maar moet ik elders kijken? Waar staan JV en AB voor?
Nu dus wel... Smile Thanks LeChat!
_________________
Meedoen | Nettiquette | Colofon
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Verstuur e-mail Bekijk de homepage MSN messenger ICQ nummer
MarijnP



Leeftijd: 36
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Boogschutter
Studieomgeving (BA): EUR
Studieomgeving (MA): EUR
Berichten: 321


BerichtGeplaatst: do 19 apr 2007 22:22    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Ah wat handig Smile Wie heeft dat allemaal gearchiveerd? Moet een hoop werk zijn geweest.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Berichten van afgelopen:   
Plaats nieuw bericht   Plaats reactie Pagina 1 van 1

Tijden zijn in GMT + 2 uur


Wie zijn er online?
Leden op dit forum: Geen

U mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen
U mag geen reacties plaatsen
U mag uw berichten niet bewerken
U mag uw berichten niet verwijderen
U mag niet stemmen in polls

Ga naar:  



Home | Over Rechtenforum.nl | Agenda | Visie | Downloads | Links | Mail deze site | Contact

Sites: Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Juridischeagenda.nl | Juridica.nl | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl

© 2003 - 2018 Rechtenforum.nl | Gebruiksvoorwaarden | Privacyverklaring | RSS feeds