Content Syndication
|
|
|
|
|
Pagina 1 van 1 |
|
|
Auteur |
Bericht |
Jenny125
Leeftijd: 64 Geslacht: Sterrenbeeld:
Berichten: 4
|
Geplaatst: ma 22 mei 2017 12:31 Onderwerp: Telefonisch horen en algemene vraag |
|
|
Ik heb een algemene vraag over telefonisch horen bij bezwaar
In het besluit Fiscaal Bestuursrecht staat dat telefonische horen niet is toegestaan.
In diverse rechtspraken staat dat telefonisch horen wel is toegestaan tenzij er zwaarwegende belangen zijn dit niet te doen.
Wat weegt zwaarder? Mag telefonisch horen wel of niet worden afgewezen zonder zwaarwegende belangen van de kant van de belastingdienst.? |
|
|
|
|
pleitnota
Leeftijd: 33 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): UvT Studieomgeving (MA): UvT Berichten: 65
|
Geplaatst: ma 22 mei 2017 16:55 Onderwerp: |
|
|
- de belanghebbende wordt op verzoek gehoord -> 25 lid 1 Awr
- Initiatief voor het horen ligt bij de inspecteur (9 besluit fiscaal bestuursrecht)
- Behalve bij de uitzonderinsgronden de impliciete bezwaren.
-ondrhevig aan termijn (lid 2 BFB)
- mag niet telefonisch (lid 3 BFB)
- doel zo gefundeerd mogelijk beslissen (lid 4 BFB)
- verslag wordt gemaakt door inspecteur (lid 4 BFB)
bfb= besluit fiscaal bestuursrecht
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/besluiten/2016/02/15/besluit-fiscaal-bestuursrecht-blkb2016-19
kijk bij hfst 9 van dit besluit. pdf pagina 5 |
|
|
|
|
Jenny125
Leeftijd: 64 Geslacht: Sterrenbeeld:
Berichten: 4
|
Geplaatst: ma 22 mei 2017 17:40 Onderwerp: Jurisprudentie vs Besluit |
|
|
Dank je wel voor je antwoord Pleitnota. Het Besluit is er duidelijk in. Telefonisch horen mag niet.
Maar nu het volgende:
- ECLI:NL:GHSHE:2016:4369
- ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4537
Het besluit en de jurisprudentie spreken elkaar tegen.
Ik wil graag telefonisch worden gehoord. Ik wil rechten ontlenen aan de jurisprudentie, maar het Besluit bepaalt anders. Vandaar mijn vraag wat telt zwaarder en wat is het antwoord op de vraag 'mag de Belastingdienst een verzoek om telefonisch te horen weigeren'? |
|
|
|
|
pleitnota
Leeftijd: 33 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): UvT Studieomgeving (MA): UvT Berichten: 65
|
Geplaatst: di 23 mei 2017 3:56 Onderwerp: |
|
|
Volgens mij is het dus afhankelijk van die belangen welke dat zijn. Maar als je de noten onder de arresten leest wordt het een en ander duidelijk ook waarom en hoe en dat er nog gaten zijn in de wet die gedicht moeten worden. Ik denk dat jurisprudentie leidend is btw. Dus je kunt je daarop beroepen. Echter het moet uiteraard wel om hetzelfde gaan.
O.a. je laatste ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4537
Noot
Auteur: J.A. Monsma
De vraag of met telefonisch horen kan worden volstaan, komt veelal aan de orde omdat het bestuursorgaan hieraan, vanuit praktische overwegingen, de voorkeur geeft. Ook kan de vraag aan de orde komen of telefonisch horen kan worden aangemerkt als een proceshandeling waarvoor een kostenvergoeding moet worden toegekend. Zie in dit verband bijvoorbeeld HR 1 juni 2012, nr. 11/04661, LJN BW7081, Belastingblad 2012/377, met mijn noot.
In dit geval ging het echter om een verzoek van belanghebbende. Belanghebbende was uitgenodigd voor een hoorzitting en reageerde hierop met het verzoek om telefonisch te worden gehoord. De heffingsambtenaar meende aan dit verzoek te kunnen voorbijgaan omdat de gemeente niet voorziet in de mogelijkheid tot telefonisch horen. Vanuit dit gegeven redenerend vatte hij het verzoek van belanghebbende op als het afzien van een hoorzitting. Mogelijk was zijn gedachte: als je het niet wilt op onze manier dan wil je het blijkbaar helemaal niet. Dat staat echter haaks op de kennelijke bedoeling van belanghebbende.
Terecht maken rechtbank en gerechtshof korte metten met de afwijzing van het verzoek door de heffingsambtenaar. De regels voor het horen die in de Awb zijn opgenomen zijn met name gericht op de door het bestuursorgaan in acht te nemen zorgvuldigheid. Uit die regels vloeit voort dat het bestuursorgaan niet zonder meer kan volstaan met telefonisch horen indien een belanghebbende op zijn bezwaar wil worden gehoord. Telefonisch horen kan wel, maar alleen indien aan een aantal zorgvuldigheidsvereisten wordt voldaan. Zie in dit verband mijn noot bij het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad.
Zoals het gerechtshof terecht opmerkt laat dit onverlet dat het bestuursorgaan gehoor moet geven aan de wens van belanghebbende om hem telefonisch te horen, tenzij zwaarwegende belangen aan de zijde van het bestuursorgaan zich daartegen zouden verzetten. De aan het bestuursorgaan te stellen zorgvuldigheidseisen mogen, om het maar heel simpel te zeggen, niet tegen de belanghebbende worden gebruikt. Gebeurt dat wel, dan kan het er zoals in dit geval in resulteren dat het bestuursorgaan na beroep en hoger beroep alsnog het werk kan gaan overdoen.
Laatst aangepast door pleitnota op di 23 mei 2017 4:00, in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
|
pleitnota
Leeftijd: 33 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): UvT Studieomgeving (MA): UvT Berichten: 65
|
Geplaatst: di 23 mei 2017 3:56 Onderwerp: |
|
|
Noot
Auteur: B.W.N. de Waard
1.
Kan een belanghebbende er aanspraak op maken dat hij telefonisch wordt gehoord, in plaats van tijdens een hoorzitting? Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend: een wens telefonisch gehoord te worden moet worden ingewilligd, tenzij… De kwestie is van actueel belang in verband met vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarschriftprocedure: in hoeverre bestaat recht op een dergelijke vergoeding in het geval er is volstaan met telefonisch horen? In de rechtspraak is uitgemaakt dat telefonisch horen onder omstandigheden op één lijn moet worden gesteld met bijstand bij een hoorzitting. Dat maakt dat het voor partijen van substantieel belang kan zijn of aanspraak bestaat op telefonisch horen. De uitspraak van het Hof kan mijns inziens worden gezien als een versterking van die aanspraak.
2.
Zoals in de uitspraak wordt overwogen, heeft de regering zich bij de totstandkoming van de Awb op het standpunt gesteld dat telefonisch horen niet voldoet aan de minimum-eisen die in de Awb aan het horen in de bezwaarschriftfase worden gesteld. Die opmerking werd gemaakt in de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer, naar aanleiding van een concrete vraag over de toelaatbaarheid van telefonisch horen, met het oog op de praktijk, waarin juist in belastingzaken telefonisch horen heel gebruikelijk was (zie MvA, Kamerstukken II, 1990/91, 21221, 5, punt 2.195; Daalder en De Groot (red.), PG Awb I, Alphen a/d Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink 1993, p. 330). Het standpunt van de regering luidde derhalve dat telefonisch horen op zichzelf niet voldoet aan de eisen die in de Awb aan horen in het kader van bezwaar of administratief beroep worden gesteld. In de praktijk blijkt een duidelijke behoefte te bestaan aan de mogelijkheid om telefonisch een toelichting te verkrijgen of te geven. In geschillen waarin geen belangen van derden betrokken zijn, is telefonisch horen een aantrekkelijk alternatief. Als na het telefonisch horen wordt afgezien van een ‘gewone’ hoorzitting kan belangrijke tijdwinst worden geboekt. Formeel neemt telefonisch horen dan weliswaar niet de positie over van de hoorzitting met lijfelijke aanwezigheid, zoals geregeld in de Awb, maar de facto komt het daar wel op neer.
In de jurisprudentie is vastgesteld dat in gevallen waarin een professionele gemachtigde namens diens cliënt het woord voert bij telefonisch horen, aanspraak kan bestaan op dezelfde proceskostenvergoeding als in gevallen waarin de gemachtigde op een (‘gewone’) hoorzitting is verschenen. Zie bijv. CRvB 29 november 2011, AB 2012/62, m.nt. A.T. Marseille, ABRvS 24 december 2014, AB 2015/46, m.nt. Koenraad en HR 1 juni 2012, BNB 2012/235, m.nt. J.C.K.W. Bartel; JB 2012/177, m.nt. Red. Dat dan recht op die vergoeding bestaat, is opmerkelijk, omdat de geschiedenis van het Besluit proceskosten bestuursrecht in een andere richting wijst. In de nota van toelichting bij het Besluit was uitdrukkelijk stilgestaan bij de vraag of een optreden van een gemachtigde bij telefonisch horen kon worden aangemerkt als ‘verschijnen [bij een] hoorzitting’. Het in deze toelichting ingenomen standpunt was dat dit niet het geval was, omdat verwacht mag worden dat de werkbelasting voor de rechtsbijstandverlener bij telefonisch horen beduidend lager is. (Zie de zojuist aangehaalde uitspraak van de CRvB van 29 november 2011, r.o. 4.4.) Omdat het Besluit geen voorziening kent voor telefonisch horen, ontstaat dan dus een soort gat in de regeling omtrent de vergoeding. Die omstandigheid is kennelijk aanleiding geweest voor de Centrale Raad om telefonisch horen onder omstandigheden op één lijn te stellen met het verschijnen ter hoorzitting. Als omstandigheden noemt de Raad: het bestuursorgaan heeft uitdrukkelijk de mogelijkheid van telefonisch horen opengesteld; het is het enige hoormoment geweest; het bestuursorgaan heeft een verslag van het telefonisch horen gemaakt en dat ook toegevoegd aan het dossier.
De belastingrechter heeft eenzelfde standpunt ingenomen. In het aangehaalde arrest (BNB 2012/235) stelde de Hoge Raad voorop dat niet elk telefoongesprek tussen het bestuursorgaan en een rechtsbijstandverlener dat wordt gevoerd in het kader van een bezwaarprocedure kan worden aangemerkt als het verschijnen ter hoorzitting in de zin van het besluit. Echter, zo vervolgt de Hoge Raad, de mogelijkheid bestaat dat het telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich, afgezien van de lijfelijke aanwezigheid, materieel niet onderscheidt van een hoorzitting in de zin van de proceskostenregeling. In de nu opgenomen uitspraak van het Hof komt het niet tot een verdere uitwerking op dat punt, om de eenvoudige reden dat er niet telefonisch is gehoord: daardoor concentreert de uitspraak zich op de vraag wanneer er aanspraak op telefonisch horen bestaat.
3.
De laatste jaren gebeurt het regelmatig dat (een gemachtigde van) de belastingplichtige verzoekt om telefonisch te worden gehoord. Met de opkomst van bureaus die op basis van no cure no pay optreden — in WOZ-zaken komt dat veel voor — zijn alle ingrediënten aanwezig voor spanningen bij de toepassing van de vergoedingen. Dat heeft te maken met het verdienmodel van deze bureaus, met de omstandigheid dat sprake is van een tamelijk grofmazig vergoedingensysteem (de vergoedingen hebben een forfaitair karakter); een systeem dat zich bovendien leent voor een zekere manipulatie. Het leidt ertoe dat bij het gebruik van deze systematiek van beide zijden (bureaus én bestuursorganen) de grenzen worden opgezocht van wat redelijk is. Eerder heeft de praktijk met betrekking tot de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) een vergelijkbare ontwikkeling laten zien. Zie bijv. ABRvS 18 februari 2009, AB 2009/164, m.nt. De Waard. Ook in de WOZ-zaken doen zich spanningen voor, waarbij de gemachtigden van de bureaus graag zoveel mogelijk zaken waarin zij bezwaarschriften hebben ingediend achter elkaar telefonisch laten horen, terwijl Heffingsambtenaren de neiging hebben zich daartegen te willen verzetten met alle mogelijke middelen (waaronder het — kunstmatig, zo lijkt het — spreiden van de behandeling van zaken). Men leze de discussie tussen partijen, weergegeven de overwegingen 2.5-2.9. Vergelijkbare verwikkelingen waren te zien in een zaak in Bodegraven-Reeuwijk. Zie Hof Den Haag 31 oktober 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ2785. Daar ging het om horen met betrekking tot 20 objecten. De Heffingsambtenaar/Inspecteur wilde het horen zo spreiden dat er maximaal 2 zaken per dag zouden worden behandeld. Vergelijk ook Hof Den Haag 19 februari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4537 (Alphen a/d Rijn). In die laatste zaak had de Inspecteur aangeboden telefonisch overleg met de gemachtigde te voeren, onder de nadrukkelijke kanttekening dat de Inspecteur dat overleg niet zou aanmerken als ‘horen’ in de zin van art. 7:2 Awb. Dat accepteerde de gemachtigde niet. De Inspecteur zag daarop af van het houden van een hoorzitting. In beroep tegen de vervolgens op het bezwaar genomen beslissing stelde de gemachtigde dat hij ten onrechte niet was gehoord. De Rechtbank verklaarde het beroep gegrond en het Hof bevestigde die uitspraak.
4.
De in het cursieve kopje bij deze uitspraak weergegeven overwegingen waren ook al ongeveer te lezen in de zojuist genoemde uitspraak Hof Den Haag 19 februari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4537 (Alphen a/d Rijn). Waar de Hoge Raad in 2012 nog overwoog dat het ging om telefonisch horen dat ‘kennelijk met instemming van belanghebbende en de Inspecteur in de plaats was getreden van een hoorzitting’, is in de Alphense uitspraak van het Hof Den Haag en de nu opgenomen uitspraak nadrukkelijk sprake van een plicht voor het bestuursorgaan om een wens tot telefonisch horen te honoreren (tenzij zwaarder wegende belangen zich daartegen verzetten).
In de zaak waar HR 1 juni 2012 op betrekking had, was er nog sprake van dat de Inspecteur telefonisch horen uitdrukkelijk als optie had aangeboden. Het arrest meldt dat sprake was van een formulier waar de gemachtigde van belanghebbende onder meer een kruisje had gezet bij het eerste vakje in de volgende passage:
“Ik wil gehoord worden
—
Ik maak gebruik van de mogelijkheid om mijn bezwaren telefonisch toe te lichten.
—
Ik maak gebruik van de mogelijkheid om mijn bezwaren te komen toelichten.”
In de uitspraak waar deze annotatie betrekking op heeft, had de heffingsambtenaar zich dubbelzinniger opgesteld. In een brief aan betrokkene was allereerst uitgebreid stilgestaan bij de redenen waarom een verzoek om telefonisch horen in beginsel niet gehonoreerd werd (kort gezegd: omdat telefonisch horen kwalitatief beneden de maat is). Maar vervolgens werd in de brief aangegeven dat als betrokkene toch een telefonische hoorzitting wenst, aan dat verzoek tegemoet zal worden gekomen, ‘met dien verstande dat voor deze vorm van horen geen proceskostenvergoeding zal worden toegekend’. Het Hof vat deze mededeling op als een akkoordverklaring met telefonisch horen (zij het met een kanttekening over de proceskostenvergoeding). Dat lijkt mij volstrekt begrijpelijk, nu de argumentatie van de heffingsambtenaar weliswaar met een principiële motivering was onderbouwd, maar de heffingsambtenaar als het erop aankomt bereid was alle principiële punten te laten vallen, onder de conditie dat de zaak wat de proceskostenvergoeding betreft niet op één lijn wordt gesteld met een zaak waarin een gewone hoorzitting heeft plaatsgevonden.
Na ontvangst van de geciteerde brief werden vervolgens over en weer standpunten ingenomen over de wijze van horen: de gemachtigde wilde dat tijdens één telefonische hoorzitting verschillende dossiers waarin de gemachtigde optreedt zouden worden behandeld; de Heffingsambtenaar wilde die zaken echter spreiden over 4 dagen, in het geval telefonisch zou worden gehoord. Het emailverkeer leidde niet tot overeenstemming. Uiteindelijk wees de Heffingsambtenaar het verzoek om telefonisch te horen af (zie r.o. 2.5-2.9).
Interessant is dat veel argumenten vóór en tegen telefonisch horen in de uitspraak de revue passeren. Het Hof geeft aan dat het antwoord op de vraag of tegemoet moet worden gekomen aan een wens tot telefonisch horen, afhangt van de omstandigheden van het geval. Maar blijven er nog wel factoren of overwegingen over die een weigering kunnen rechtvaardigen? Van de kant van de heffingsambtenaar was een flink aantal argumenten naar voren gebracht. Die argumenten hadden overigens wel een vrij algemeen karakter: geen van de in de uitspraak weergegeven argumenten waren op de specifieke zaak toegesneden. Toch lijkt mij dat er al met al voor heffingsambtenaren weinig ruimte is overgebleven om een verzoek om telefonisch horen af te wijzen.
In de jurisprudentie was in zaken waarin de rechter oordeelde dat een gemachtigde na telefonisch horen aanspraak kon maken op dezelfde vergoeding als bij fysiek verschijnen ter hoorzitting, belang gehecht aan de omstandigheid dat het bestuursorgaan de mogelijkheid van telefonisch horen zelf uitdrukkelijk had opengesteld (zie de uitspraken van de CRvB en de HR, genoemd in punt 2 hierboven). Afgewacht zal moeten worden welk gewicht deze omstandigheid in toekomstige gevallen in de schaal zal leggen. Strikt genomen doet het Hof hier niet af aan dat criterium (doordat het Hof overweegt dat de heffingsambtenaar zich akkoord had verklaard met telefonisch horen). Bovendien zou dat criterium nog wel een rol kunnen spelen in andere dan 2-partijengeschillen in financiële zaken, daar ga ik van uit. Maar in zaken als de onderhavige verwacht ik dat niet.
5.
Mij lijkt dat een situatie is ontstaan die erom vraagt dat de regeling van de forfaitaire proceskostenvergoeding nog eens goed onder de loep wordt genomen. Ik heb daar ook voor gepleit in mijn annotatie in AB 2009/164. Anders dan in die annotatie zou ik in de onderhavige materie zeker niet in het algemeen willen spreken van oneigenlijk gebruik van door het recht geboden rechtsbeschermingsmogelijkheden. Dat neemt niet weg dat — zoals hierboven al aan de orde kwam in punt 2 — de via de jurisprudentie gegroeide situatie ver afstaat van de bedoeling die de besluitwetgever had, als het gaat om telefonisch horen. |
|
|
|
|
Jenny125
Leeftijd: 64 Geslacht: Sterrenbeeld:
Berichten: 4
|
Geplaatst: wo 24 mei 2017 15:59 Onderwerp: |
|
|
Dank je wel! Je hebt me echt geholpen met je antwoord! |
|
|
|
|
|
|
Pagina 1 van 1 |
|
|
U mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen U mag geen reacties plaatsen U mag uw berichten niet bewerken U mag uw berichten niet verwijderen U mag niet stemmen in polls
|
|
|
|