bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22911
|
Geplaatst: zo 23 nov 2008 19:55 Onderwerp: |
|
|
Art. 14 lid 5 IVBPR schreef: | Een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld heeft het recht de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet. |
In het Engels:
Quote: | Everyone convicted of a crime shall have the right to his conviction and sentence being reviewed by a higher tribunal according to law. |
Nederland heeft een voorbehoud gemaakt, maar slechts voor art. 119 Gw-gevallen:
Quote: | The Kingdom of the Netherlands reserves the statutory power of the Supreme Court of the Netherlands to have sole jurisdiction to try certain categories of persons charged with serious offences committed in the discharge of a public office. |
Volgens General Comment No. 13 van de Human Rights Committee (HRC) van de VN:
Quote: | 17. Article 14, paragraph 5, provides that everyone convicted of a crime shall have the right to his conviction and sentence being reviewed by a higher tribunal according to law. Particular attention is drawn to the other language versions of the word "crime" ("infraction", "delito", "prestuplenie") which show that the guarantee is not confined only to the most serious offences. In this connection, not enough information has been provided concerning the procedures of appeal, in particular the access to and the powers of reviewing tribunals, what requirements must be satisfied to appeal against a judgement, and the way in which the procedures before review tribunals take account of the fair and public hearing requirements of paragraph 1 of article 14. |
Hoewel de General Comments naar ik aanneem de Nederlandse rechter niet binden, geeft dit in ieder geval geen reden om aan "strafbaar feit" in art. 14 lid 5 IVBPR een beperktere betekenis toe te kennen dan de gebruikelijke betekenis van strafbaar feit. Er lijkt eerder aanleiding te zijn om de term ruimer op te vatten, opdat ook bestuurlijke boetes eronder vallen. In het oordeel van de HRC in de zaak Salgar de Montejo wordt echter de mogelijkheid opengelaten dat heel lichte vergrijpen niet onder art. 14 lid 5 IVBPR vallen; van belang is blijkbaar dat de opgelegde straf "serious enough" is:
HRC schreef: | 10.4 The Committee considers that the expression "according to law" In article 14 (5) of the Covenant is not Intended to leave the very existence of the right of review to the discretion of the States parties, since the rights are those recognized by the Covenant, and not merely those recognized by domestic law. Rather, what is to be determined "according to law" is the modalities by which the review by a higher tribunal is to be carried out. It is true that the Spanish text of article 14 (5), which provides for the right to review, refers only to "un. delito", while the English text refers to a "crime" and the French text refers to "une infraction". Nevertheless the Committee is of the view that the sentence of imprisonment imposed on Mrs. Consuelo Salgar de Montejo, even though for an offence defined as "contravencion" in domestic law, is serious enough, in all the circumstances, to require a review by a higher tribunal as provided for in article 14 (5) of the Covenant. |
De vraag is verder wat moet worden verstaan onder "het recht de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet". Misschien is het daarvoor al voldoende dat een herzieningsverzoek kan worden gedaan, of dat men in cassatie kan gaan? Of moet dit worden opgevat als een recht op een volledige herbeoordeling? Dat laatste lijkt mij niet waarschijnlijk. In de meeste landen met juryrechtspraak is het volgens mij niet mogelijk om een juryuitspraak vol te laten toetsen door een rechter of een nieuwe jury. Het lijkt mij uitgesloten dat art. 14 lid 5 IVBPR daar iets aan heeft willen veranderen.
Het is mij niet duidelijk hoe de tweede zin van bovenstaande passage uit General Comment No. 13 moet worden verstaan. Hebben de verdragsstaten niet voldoende informatie gegeven om te kunnen controleren of het nationale recht van deze staten voldoet aan art. 14 lid 5, of is er bij de totstandkoming van de tekst van het verdrag niet voldoende duidelijk geschept over waar een "review by a higher tribunal according to law" aan moet voldoen?
In HR 23 januari 2004, LJN AO2281 (over het gemis van een tweede feitelijke instantie in belastingzaken; inmiddels is dat anders):
HR schreef: | 3.3. Het middel stelt in wezen de vraag aan de orde of de term "reviewed" een ruimere rechtsmacht impliceert dan die welke in Nederland aan de cassatierechter in zaken betreffende fiscale boetes is toebedeeld. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Ook als moet worden aangenomen dat Nederland met betrekking tot de mogelijkheden van rechterlijke toetsing van fiscale boetes nalatig is in de naleving van het IVBPR, volgt daaruit nog niet zonder meer dat daaraan het gevolg moet worden verbonden dat een opgelegde boete niet (geheel) in stand kan blijven. De aangewezen weg om aan artikel 14, lid 5, IVBPR te voldoen, is het treffen van voorzieningen van institutionele aard waarmee de vereiste graad van rechtsbescherming wordt verzekerd. Hier ligt een taak voor de wetgever (HR 14 juni 2000, nr. 33557, BNB 2000/266). In het midden kan blijven of, indien de wetgever op dit punt bewust in gebreke blijft, alsdan niet toch een rol is weggelegd voor de rechter, hierin bestaande dat bijvoorbeeld langs de weg die het middel bepleit - de ontzegging van het recht een boete op te leggen - wordt voorkomen dat een situatie ontstaat waarin zich een rechtstekort op het punt van de mogelijkheid beroep in te stellen in overeenstemming met de normen van artikel 14, lid 5, IVBPR, doet gevoelen. Van een dergelijk geval, waarin de wetgever berust in het bestaan en het voortduren van een schending van het IVBPR, is met betrekking tot artikel 14, lid 5, van dat verdrag in ieder geval geen sprake; op 20 oktober 2003 is een wetsvoorstel ingediend dat erin voorziet dat binnen afzienbare tijd een tweede feitelijke instantie in belastingzaken, waaronder begrepen fiscale boetezaken, wordt ingevoerd. |
Interessant, de HR laat duidelijk de mogelijkheid open dat een cassatieberoep niet voldoet aan de eisen die aan een review in de zin van art. 14 lid 5 IVBPR worden gesteld.
In deze zaak heeft de verdediging blijkbaar gewezen op het oordeel van de HRC in de zaak Gómez v. Spain:
HRC schreef: | 11.1 As to whether the author has been the victim of a violation of article 14, paragraph 5, of the Covenant because his conviction and sentence were reviewed only by the Supreme Court on the basis of a procedure which his counsel, following the criteria laid down in article 876 et seq, of the Criminal Procedure Act, characterizes as an incomplete judicial review, the Committee takes note of the State party’s claim that the Covenant does not require a judicial review to be called an appeal. The Committee nevertheless points out that, regardless of the name of the remedy in question, it must meet the requirements for which the Covenant provides. The information and documents submitted by the State party do not refute the author’s complaint that his conviction and sentence were not fully reviewed. The Committee concludes that the lack of any possibility of fully reviewing the author’s conviction and sentence, as shown by the decision referred to in paragraph 3.2, the review having been limited to the formal or legal aspects of the conviction, means that the guarantees provided for in article 14, paragraph 5, of the Covenant have not been met. The author was therefore denied the right to a review of his conviction and sentence, contrary to article 14, paragraph 5, of the Covenant. |
Blijkbaar is een cassatieberoep (dus alleen op juridische punten) in de opvatting van de HRC niet voldoende. Vreemd, want nu vraag ik me af hoe het zit met een strafrechtelijke veroordeling door een jury.
Wat betreft het wetboek van strafvordering. Art. 404 Sv sluit van hoger beroep (en cassatie) uit vonnissen waarbij geen straf of maatregel is opgelegd, of geen andere straf of maatregel dan een geldboete van maximaal € 50. Het lijkt me goed mogelijk dat de HRC zo'n straf niet "serious enough" zal vinden om art. 14 lid 5 IVBPR van toepassing te achten.
Op grond van art. 410a Sv kan onder omstandigheden hoger beroep (en cassatie) worden uitgesloten tegen een vonnis waarbij een geldboete van maximaal € 500 is opgelegd. Dat bedrag lijkt mij eigenlijk wel "serious enough". Het zou daarom interessant zijn om in zo'n geval een klacht in te dienen bij de HRC.
edit: zie ook "Beperkte herkansing is geen herkansing. Efficiency in het strafrechtelijk hoger beroep". _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|