Content Syndication
|
|
|
|
|
Pagina 2 van 2 |
Ga naar pagina Vorige 1, 2 |
|
Auteur |
Bericht |
Michael
Studieomgeving (BA): UU
Berichten: 71
|
Geplaatst: ma 12 apr 2004 17:46 Onderwerp: |
|
|
Ongerechtvaardigde verrijking lijkt me zeker een optie, maar ik denk dat meer voor de hand ligt een vordering ex 6:150 sub a BW. Subrogatie. In dat geval zou op A de vordering die de hypotheekhouder op B heeft, nadat de hypotheekhouder de onroerende zaak van A terzake heeft uitgewonnen, overgaan.
(uiteraard kun je je afvragen wat A daaraan heeft, indien B's wanprestatie voortspruit uit werkelijke betalingsonmacht). _________________ beatus qui sua novit vitia. |
|
|
|
|
Okidoki
Leeftijd: 45 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): RUN
Berichten: 1645
|
Geplaatst: vr 28 mei 2004 1:23 Onderwerp: |
|
|
A was en is eigenaar. Dat is hij altijd gebleven. Vernietiging heeft terugwerkende kracht. B heeft als beschikkingsonbevoegde een hypotheek afgesloten met C. C wordt beschermd door 3:88 BW. A was eigenaar van een perceel maar is nu eigenaar van een perceel met hypotheek. A heeft dus minder dan dat hij had. De hypotheek drukt namelijk de waarde van een huis. A kan B aanspreken voor ongedaanmaking hypotheek. De vraag is alleen op welke grond. Naar mijn idee kan dit op grond van ongerechtvaardigde verrijking. B kan in principe met het geld van de hypotheek doen wat B wil, zonder dat dit hem schade oplevert maar dit levert wel schade op voor A, waardoor deze wordt verarmd. B is onverschuldigd verrijkt.
Bij het ongedaan maken van een koopovereenkomst zou je nog kunnen denken aan een gebrek in de teruglevering door B aan A o.g.v. 6:271. Daar kun je B direct op aanspreken maar nu er sprake is van een vernietiging en dus terugwerkende kracht en dus geen "retro-overdracht" gaat dit niet op. Volgens mij is zo de cirkel rond.
Art 6:150 gaat niet op. Alleen een hypotheekrecht alleen al drukt de vermogenswaarde van een perceel waardoor A fictief schade lijdt. B hoeft hierbij nog niet eens een betalingsachterstand te hebben. Bij 6:150 loop je teveel op de zaken voorruit. A heeft namelijk "recht" op een perceel zonder de hypotheek van B. Uiteraard kan A zich verhalen op B wanneer C tot uitwinning overgaat maar dat wil A uiteraard voorkomen en dat kan niet met 6:150 BW |
|
|
|
|
Michael
Studieomgeving (BA): UU
Berichten: 71
|
Geplaatst: do 17 jun 2004 16:47 Onderwerp: |
|
|
En lees nu lid b van art. 6:150 BW eens. _________________ beatus qui sua novit vitia. |
|
|
|
|
Michael
Studieomgeving (BA): UU
Berichten: 71
|
Geplaatst: do 17 jun 2004 17:05 Onderwerp: |
|
|
Ongerechtvaardigde verrijking is overigens ueberhaupt geen optie, moet ik bij nader inzien constateren. B is namelijk in het geheel niet verrijkt. Het is immers C, die verrijkt is. Na de vernietiging houdt C een recht van hypotheek over op het eigendomsrecht van A, B houdt niets over. Want B had de eigendom, en die heeft hij, na vernietiging, geheel en al verloren. Je moet dus goed zien dat het vermogen van B de iure niet is toegenomen. Alleen het vermogen van C is de iure toegenomen. Maar tegen C kan A natuurlijk niets verrichten. C is weliswaar verrijkt, maar die verrijking wordt gerechtvaardigd door art. 3:88 BW.
Tegen B kan A derhalve, afgezien van de regresmogelijkheden die art. 6:150 BW biedt, evenmin ageren. Nogmaals: B is niet verrijkt. Er is niets toegevoegd aan zijn vermogen, dat daar niet hoort te zijn. Ook als C A aanspreekt ter voldoening van B's schuld aan hem (C), en A betaalt aan C, waardoor C's vordering op B teniet gaat (en eveneens het hypotheekrecht van C, als afhankelijk recht), is B niet verrijkt: alsdan onstaat ten voordele van A een vordering van dezelfde omvang op B. Door die vordering groeit A's vermogen, en slinkt B's vermogen. Ook dan is B dus niet verrijkt.
Overigens, dat een hypotheekrecht, beperkend immers het eigendomsrecht waarop het rust, dat eigendomsrecht in betekenis doet verminderen, mag zo zijn, maar in dit geval draait B daarvoor op: als A, om van dat bezwarende hypotheekrecht af te zijn, maar meteen aan C het hele bedrag dat C van B heeft te vorderen voldoet, heeft A ten volle regres op B.
Sterker: stel je voor dat B voor A's onroerende goed 100.000 had betaald. Na vernietiging herkrijgt A de eigendom. Maar B, nu hij, achteraf bezien, die 100.000 zonder rechtsgrond had betaald, krijgt op A een vordering ten bedrage van 100.000 uit onverschuldigde betaling. Maar stel nu dat A die 100.000 aanwednt om de schuld van B aan C af te lossen. Voor dat bedrag gaat de vordering van C op B op A over krachtens subrogatie ex art. 6:150 BW. Dan kan A waarschijnlijk verrekenen: de 100.000 die B nog van hem uit onversch. bet. te vorderen had, kan A compenseren met de 100.000 die hij nog van B ex. 6:150 BW te vorderen heeft.
Je ziet dus, dat dit probleem erg eenvoudig voor A op te lossen is, zonder juridisch of feitelijk nadeel, juist dankzij art. 6:150 BW. _________________ beatus qui sua novit vitia. |
|
|
|
|
Relax
Leeftijd: 37 Geslacht: Sterrenbeeld:
Berichten: 16
|
Geplaatst: do 17 jun 2004 23:16 Onderwerp: |
|
|
Het probleem voor A onstaat natuurlijk pas wanneer B niet aan zijn verplichtingen jegens C kan voldoen en C het recht van hypotheek op het huis van A gaat uitwinnen. Dat A de vordering die C op B heeft kan overnemen op grond van art. 6:150 sub b is leuk en aardig, maar wat heeft A aan een vordering op B wanneer gebleken is dat B die niet kan voldoen?
In plaats van een met hypotheekrecht bezwaard huis heeft hij dan een vordering op iemand zonder geld. |
|
|
|
|
Michael
Studieomgeving (BA): UU
Berichten: 71
|
Geplaatst: vr 18 jun 2004 15:50 Onderwerp: |
|
|
Relax, twee opmerkingen.
Ten eerste: als B inderdaad onvermogend is (en dat is waarschijnlijk, als hij zijn schulden niet meer kan voldoen: wellicht is B zelfs al gefailleerd. Alsdan kan A, die treedt in de rechten van C, slechts opkomen als concurrent schuldeiser), is A's vordering op B de facto van onwaarde. Maar de iure niet: een vordering op iemand ter waarde van x, geldt rechtens als gelijkwaardig aan contant geld ter waarde van x, ongeacht de mate van solventie van hem, jegens wie de vordering uitgeoefend kan worden. Maw: dat A min of meer aan het kortste eind zou trekken, en niet B of C, moge onverkwikkelijk zijn, maar het volgt wel uit ons recht.
Overigens, je moet wel zien, dat B, zoals gezegd, er niet op vooruit gaat. Enkel C, die dankzij 3:88 een hypotheekrecht krijgt, in weerwil van B's beschikkingsonbeovegdheid, gaat erop vooruit. De vraag is dus in wezen: wie moet de last van B's beschikkingsonbevoegdheid dragen: A of C?
Ten tweede: Ik wees op A's mogelijkheid tot verrekening. Want let wel: A's vordering op de geldloze B moge feitelijk waardeloos zijn, dat verandert, indien B zelf op A (i. c. uit hoofde van onverschuldigde betaling!) een vordering heeft. Als A dan verrekent, gaat B's vordering inzoverre teniet.
In concreto betekent dit dat, als B voor dat onroerende goed 100.000 had betaald, B, na vernietiging, van A die 100.000 uit hoofde van onverschuldigde btaling kan terugvorderen. Gesteld dat de schuld van B aan C exact 100.000 bedraagt. A kan dan die 100.000, in plaats van aan B te voldoen, aanwenden om C's vordering op B te voldoen. Dan verdwijnt C's hypotheek op A's onroerende goed en krijgt A op B zelf, krachtens subrogatie ex 6:150, een vordering van 100.000. Dan is de situatie dus zo, dat B een vordering op A heeft uit onversch. bet., en A een vordering op B heeft ex 6:150 van gelijke waarde. Door dan te verrekenen kan A die vordering "tot elkaars beloop" (dus i. c. geheel) teniet doen gaan. Het eindresultaat is dat A een onbezwaard onroerend goed heeft, en er noch rechtens noch -en dat is i. c. van belang- feitelijk erop achteruit is gegaan. _________________ beatus qui sua novit vitia. |
|
|
|
|
|
|
Pagina 2 van 2 |
Ga naar pagina Vorige 1, 2 |
|
U mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen U mag geen reacties plaatsen U mag uw berichten niet bewerken U mag uw berichten niet verwijderen U mag niet stemmen in polls
|
|
|
|