bona fides
Geslacht:
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22893
|
Geplaatst: za 15 okt 2011 12:54 Onderwerp: |
|
|
In Rb. Den Bosch 2 mei 2008, LJN BD0894 vind ik:
rechtbank schreef: | Van belang zijn artt. 1 tot en met 5 Wms (jo. art. 60 Wetboek van Militair Strafrecht) en art. 6 Wetboek van Strafvordering. Met de regeling in die artikelen is, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, beoogd om: a. militaire strafrechtspraak te integreren in de gewone rechterlijke organisatie en om algemeen strafprocesrecht toe te passen op militairen, behalve voor zover recht moet worden gedaan aan bijzonderheden van het militaire leven; en b. verschillende personen die bij hetzelfde feit zijn betrokken, voor dezelfde rechter terecht te laten staan, behalve wanneer militaire deskundigheid uitdrukkelijk wenselijk is of wanneer daar feitelijk slechts de zaak van de militair zou voorliggen (Kamerstukken II 1982/83, 17 804 (R 1228), nr. 5, p. 1-2, 6-7, 15-18 ). Hoofdregel is daarom dat de militaire kamer van de Rechtbank in Arnhem exclusief bevoegd is om een verdachte te berechten die militair is, ook indien hij geschorst is. De burgerrechter is echter, en bij voorkeur, bevoegd om te oordelen over een militaire verdachte, indien sprake is van deelneming door een niet-militair of indien de militair en de niet-militair, al dan niet samen, feiten hebben begaan die zodanig verband houden dat behandeling voor één rechtbank gewenst is. Deze uitzonderingsregel geldt niet als de militair wordt verdacht van een feit uit het Wetboek van Militair Strafrecht of als de niet-militair niet (verder) wordt vervolgd of door de kinderrechter wordt berecht. Dan is de militaire kamer bevoegd. |
Inderdaad is er:
art. 4 lid 1 Wet militaire rechtspraak schreef: | 1. De ingevolge de voorgaande artikelen toegekende uitsluitende bevoegdheden lijden uitzondering in het geval van deelneming aan strafbare feiten van iemand die niet valt onder de rechtsmacht, in artikel 2 omschreven.
2. In dat geval vindt vervolging bij voorkeur plaats voor de rechter in Nederland, tot kennisneming van de door de deelnemer begane feiten bevoegd, tenzij:
a. het betreft een feit strafbaar gesteld in het Wetboek van Militair Strafrecht, in welk geval artikel 6 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is;
b. ten aanzien van de deelnemers geen vervolging wordt ingesteld, van verdere vervolging wordt afgezien of berechting door de kinderrechter plaatsvindt. |
_________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|