zarim01
Leeftijd: 34 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UU
Berichten: 2
|
Geplaatst: za 26 mrt 2011 14:17 Onderwerp: Aanvulling beroepschrift en ongegrondverklaring |
|
|
Beste mensen,
Ik ben momenteel bezig met een casus, maar ben gestrand geraakt bij twee vragen. Nou ben ik benieuwd of er hier mensen zijn die zo vriendelijk zouden kunnen zijn om mij iets verder te helpen. Ik heb wat ik heb kunnen bedenken bij de vragen erbij gezet, maar ben benieuwd wat jullie daarvan vinden. Anyway, hier is de casus:
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Ingevolge de Stimuleringsregeling vakonderwijs 2008 (SVO 2008) wordt door de minister aan een instelling subsidie verleend, indien de instelling voldoet aan twee voorwaarden:
1. in het jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag moeten leerwerktrajecten zijn opgezet samen met het bedrijfsleven.
2 de leerwerktrajecten moeten voldoen aan de eisen betreffende de technische vaardigheden die in een bepaalde werkkring worden gesteld.
Tussen 1 november 2008 en 31 januari 2009 kan subsidie worden aangevraagd. De aanvraag moet uiterlijk 31 januari 2009 in het bezit van de minister zijn.
Het vakcollege Het Vakgilde dient op 29 januari 2009 een subsidieaanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van de benodigde gegevens. Niettemin wordt het bezwaar door de minister ongegrond verklaard, omdat er weliswaar leerwerktrajecten zijn opgezet maar deze plaatsvinden bij de technische dienst van het Afval Energie Bedrijf van de gemeente Amsterdam en het Academisch Medisch Centrum. De minister is van oordeel dat het derhalve niet gaat om een leerwerktraject dat is opgezet samen met het bedrijfsleven in de zin van de SVO 2008. De aanvraag moet reeds hierom worden afgewezen, en de minister geeft geen oordeel of door de leerwerktrajecten wordt voldaan aan de eisen betreffende de technische vaardigheden die in een bepaalde werkkring worden gesteld.
Het Vakgilde maakt van zijn juridische mogelijkheden gebruik; met name bestrijdt het de interpretatie die de minister geeft van het begrip leerwerktraject dat is opgezet met het bedrijfsleven. Het stelt tijdig op 20 januari 2010 beroep in bij de rechtbank. In haar beroepschrift concentreert zij haar bezwaren opnieuw op de uitleg van het begrip leerwerktraject dat is opgezet samen met het bedrijfsleven. Op 1 maart zal de zitting bij de rechtbank plaatsvinden.
Op 17 februari 2010 dient Het Vakgilde bij de rechtbank een aanvulling op haar beroepschrift in. Het Vakgilde voert aan dat de minister op een bijeenkomst voor het vakonderwijs gesproken heeft met de directeur van Het Vakgilde en de minister hem heeft verzekerd dat de subsidie zal worden verleend
Eveneens op 17 februari ontvangt Het Vakgilde een aanvullend verweerschrift van de minister. Blijkens dit geschrift heeft de minister het leerwerktraject van Het Vakgilde alsnog laten toetsen door een aangewezen deskundige. Hij is van mening dat de leerwerktrajecten niet voldoen aan de eisen betreffende de technische vaardigheden die in een bepaalde werkkring worden gesteld.
c. Kan de rechtbank de aanvulling van het beroepschrift in haar beoordeling meenemen?
d. Kan de rechtbank op grond van de stelling van de minister het beroep ongegrond verklaren?
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C.
De omvang van het geding bij de rechter wordt begrensd door keuzes die partijen hebben gemaakt in de bestuurlijke voorfase, meestal de bezwaarschriftprocedure. De eiser kan namelijk geen onderdelen van het besluit aanvechten die hij niet reeds in de bestuurlijke voorfase aan de orde heeft gesteld, tenzij dit laatste hem redelijkerwijs niet kan worden verweten , zie artikel 6:13 Awb.
Vervolgens speelt de zogenaamde "onderdelenleer" volgens mij een rol. Wat deze precies inhoudt, vormt dus een probleem voor mij. Ik snap nou niet wanneer een besluit uit "onderdelen" bestaat en wanneer niet. Dit verschil is van belang omdat wanneer het een "ondeelbaar besluit" is, kan een nieuwe grond worden aangevoerd bij de rechter (volgens mij).
D.
Hier kom ik niet verder dan het zogenaamde "verdedigingsbeginsel". Verdedigingsbeginsel: eiser moet de mogelijkheid krijgen om op de nieuwe grond te reageren. De wederpartij moet zich hierop voldoende kunnen voorbereiden. I.c. is hier volgens mij niet aan voldaan. Dus, dacht ik, kan de rechter niet op grond van deze stelling het beroep ongegrond verklaren. Daarna had ik nog aan het beginsel van "reformatio in peius" gedacht. Het beginsel van reformatio in peius wordt niet geschonden aangezien er geen verandering in de situatie van de eiser zich voordoet. Hij had namelijk geen subsidie en heeft het nog steeds niet. Verder dan dit kom ik hier niet.
Ik zou het heel erg op prijs stellen als er iemand hier op forum is die mij wellicht verder zou kunnen helpen. Bij voorbaat dank. |
|