| 
	
		 | 
	
	
	
		| Auteur | 
		Bericht | 
	
	
		Jura
  
		
  Leeftijd: 35 Geslacht:   Sterrenbeeld:  
 
  Berichten: 1
		
 
  | 
		
		
			
				 Geplaatst: ma 31 jul 2017 16:42    Onderwerp: De overweging achter art. 2:248 BW | 
				         | 
			 
			
				
  | 
			 
			
				Dag allen,
 
 
Ik ben een tijd bezig met het analyseren van art. 2:248 BW. Ik vroeg mij af waarom de driejaarstermijn is ingesteld (zie art. 2:248 lid 6 BW), en wat de ratio achter die drie jaar is? Weet iemand dat, en is er een mogelijkheid van een bron hierbij? De kamerstukken lijken onvindbaar op het internet. Tekst en commentaar geeft hier ook geen antwoord, dus ik hoop op mensen die toevallig mij kunnen helpen..
 
 
Groet, 
 
Jura | 
			 
		 
		 | 
	
	
		| 
      
     | 
		
      
     | 
	
	
		  | 
	
	
		bona fides
  
		
 
  Geslacht:  
  Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22916
		
 
  | 
		
		
		 | 
	
	
		| 
      
     | 
		
      
     | 
	
	
		  | 
	
	
		bona fides
  
		
 
  Geslacht:  
  Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22916
		
 
  | 
		
		
			
				 Geplaatst: ma 31 jul 2017 22:54    Onderwerp:  | 
				         | 
			 
			
				
  | 
			 
			
				Zie hier, p. 6.
 
 	  | Quote: | 	 		  | Ingevolge  het zesde lid wordt een onbehoorlijke taakvervulling  die  langer dan drie jaar vóór  de faillietverklaring  plaats vond  niet  meer in  beschouwing genomen. Zou die beperking  in de tijd niet worden genoemd, dan zou de werking van  het artikel voor bestuurders  (en gewezen bestuurders)  al te bezwaarlijk  kunnen worden. Als vóór  de faillietverklaring  surséance van betaling  is verleend, begint  de termijn te lopen van de aanvang  der surséance, zie onderdeel  C van artikel II van  het wetsontwerp  en de daar gegeven toelichting. | 	 
  _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. | 
			 
		 
		 | 
	
	
		| 
      
     | 
		
      
     | 
	
	
		  | 
	
	
		| 
      
     |