Gebruikersnaam:   Wachtwoord:   Gratis Registreren | Wachtwoord vergeten? Blog
Rechtenforum.nl
Rechtenforum.nl Rechtenforum.nl
 
Controle paneel
Registreren Registreren
Agenda Agenda
Help Help
Zoeken Zoeken
Inloggen Inloggen

Partners
Energie vergelijken
Internet vergelijken
Hypotheekadviseur
Q Scheidingsadviseurs
Vergelijk.com

Rechtsbronnen
Rechtspraak
Kamervragen
Kamerstukken
AMvBs
Beleidsregels
Circulaires
Koninklijke Besluiten
Ministeriële Regelingen
Regelingen PBO/OLBB
Regelingen ZBO
Reglementen van Orde
Rijkskoninklijke Besl.
Rijkswetten
Verdragen
Wetten Overzicht

Wettenbundel
Awb - Algm. w. best...
AWR - Algm. w. inz...
BW Boek 1 - Burg...
BW Boek 2 - Burg...
BW Boek 3 - Burg...
BW Boek 4 - Burg...
BW Boek 5 - Burg...
BW Boek 6 - Burg...
BW Boek 7 - Burg...
BW Boek 7a - Burg...
BW Boek 8 - Burg...
FW - Faillissement...
Gemw - Gemeente...
GW - Grondwet
KW - Kieswet
PW - Provinciewet
WW - Werkloosheid...
Wbp - Wet bescherm...
IB - Wet inkomstbel...
WAO - Wet op de arb..
WWB - W. werk & bij...
RV - W. v. Burgerlijk...
Sr - W. v. Strafrecht
Sv - W. v. Strafvor...

Visie
Werkgevers toch ...
Waarderingsperik...
Het verschonings...
Indirect discrim...
Een recht op ide...
» Visie insturen

Rechtennieuws.nl
Loods mag worden...
KPN bereikt akko...
Van der Steur wi...
AKD adviseert de...
Kneppelhout beno...
» Nieuws melden

Snellinks
EUR
OUNL
RuG
RUN
UL
UM
UU
UvA
UvT
VU
Meer links

Rechtenforum
Over Rechtenforum
Maak favoriet
Maak startpagina
Mail deze site
Link naar ons
Colofon
Meedoen
Feedback
Contact

Recente topics
Force justice ...
Volkshuisevest...
Psychiatrie
Seeking CIPD a...
kan zakelijk h...

Carrière
Boekel De Nerée
CMS DSB

Content Syndication


 
Het is nu wo 18 jun 2025 11:48
Bekijk onbeantwoorde berichten

Tijden zijn in GMT + 2 uur

Beslissing inzake procedure ter voorbereiding besluit
Moderators: Michèle, Moderator Team

 
Plaats nieuw bericht   Plaats reactie Pagina 1 van 2 Ga naar pagina 1, 2  Volgende
Printvriendelijk | E-mail vriend(in) Vorige onderwerp | Volgende onderwerp  
Auteur Bericht
RbP



Leeftijd: 52
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Steenbok


Berichten: 29


BerichtGeplaatst: di 30 apr 2013 16:20    Onderwerp: Beslissing inzake procedure ter voorbereiding besluit Reageer met quote Naar onder Naar boven

Ingevolge artikel 6:3, Awb is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.

Hoe “ruim” of “eng” moet dit gelezen worden?

Met andere woorden; Gaat het hier specifiek om beslissing over de te volgen procedure voor besluitvorming (bijv. verlenging van de beslistermijn of instellen adviescommissie) of kan dit ook breder getrokken worden en aan de inhoudelijke voorbereiding van een besluit raken?

Betekent dit ook dat men bij eventueel bezwaar of beroep tegen het uiteindelijke besluit (in de voorbereiding waarvan de beslissing is genomen), geen gronden kan/mag aanvoeren tegen betreffende beslissing?

Ik kan me voorstellen dat in sommige gevallen een beslissing genomen tijdens de voorbereiding van een besluit (al dan niet met betrekking tot de procedure) mede van invloed is op het uiteindelijke besluit, in welk geval men wellicht bezwaar wil aantekenen wegens onzorgvuldigheid of zelfs beinvloeding van de besluitvorming.

Is er jurisprudentie bekend waarin dit artikel aan de orde komt?

Rob
Bekijk profiel Stuur privé bericht
BartL



Leeftijd: 49
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Maagd


Berichten: 442


BerichtGeplaatst: wo 01 mei 2013 12:35    Onderwerp: Re: Beslissing inzake procedure ter voorbereiding besluit Reageer met quote Naar onder Naar boven

RbP schreef:
Ingevolge artikel 6:3, Awb is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.

Hoe “ruim” of “eng” moet dit gelezen worden?

Met andere woorden; Gaat het hier specifiek om beslissing over de te volgen procedure voor besluitvorming (bijv. verlenging van de beslistermijn of instellen adviescommissie) of kan dit ook breder getrokken worden en aan de inhoudelijke voorbereiding van een besluit raken?

Betekent dit ook dat men bij eventueel bezwaar of beroep tegen het uiteindelijke besluit (in de voorbereiding waarvan de beslissing is genomen), geen gronden kan/mag aanvoeren tegen betreffende beslissing?

Ik kan me voorstellen dat in sommige gevallen een beslissing genomen tijdens de voorbereiding van een besluit (al dan niet met betrekking tot de procedure) mede van invloed is op het uiteindelijke besluit, in welk geval men wellicht bezwaar wil aantekenen wegens onzorgvuldigheid of zelfs beinvloeding van de besluitvorming.

Is er jurisprudentie bekend waarin dit artikel aan de orde komt?

Rob


Het artikel ziet op meer besluiten dan besluiten die zorgen voor het bepalen van de procedure. Artikel 6:3 Awb kan werking hebben bij besluiten die procedureel rechtsgevolg hebben. Besluiten die het bijvoorbeeld mogelijk maken om een bepaald vervolgbesluit te nemen. Zie bijvoorbeeld de ARvS 11 februari 2009 LJN BH2529. Daarmee raak je de inhoudelijke voorbereiding en beinvloed je de uiteindelijke beslissing.

Dit laatste betekent echter niet dat het besluit waartegen op grond van artikel 6:3 Awb geen bezwaar kan worden aangetekend, niet inhoudelijk mag worden getoetst. De wetgever heeft alleen aan willen geven dat het juiste moment daarvoor de uiteindeijke beslissing is, tenzij je nu al direct wordt geraakt in je belangen. Daarmee is het dus ook niet zo erg dat de voorbereiding de uiteindelijke beslising stuurt omdat het moment van rechtsbescherming nog komt (in theorie).

Echt heldere jurisprudentie kan ik niet vinden maar wanneer je op rechtspraak.nl zoekt op de termen 6:3 Awb rechtstreeks getroffen dan vind je en paar zaken waarbij 6:3 is toegepast.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
RbP



Leeftijd: 52
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Steenbok


Berichten: 29


BerichtGeplaatst: vr 03 mei 2013 21:47    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Dankjewel, erg nuttig.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
RbP



Leeftijd: 52
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Steenbok


Berichten: 29


BerichtGeplaatst: ma 06 mei 2013 14:27    Onderwerp: Re: Beslissing inzake procedure ter voorbereiding besluit Reageer met quote Naar onder Naar boven

De memorie van toelichting bij art. 6:3 stelt onder meer het volgende:
"Inzake voorbereidingshandelingen (zoals – onder de vigeur van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zoals die toen gold – de beslissing van Burgemeester en Wethouders over het vragen van een verklaring van geen bezwaar aan gedeputeerde staten) pleegt de Afdeling rechtspraak te oordelen dat deze niet op rechtsgevolg zijn gericht (zie bij voorbeeld Afd. rechtspraak 17 februari 1978, AB 1978, 480; Vz. Afd. rechtspraak 17 oktober 1979, AB 1980, 284, m.n.; Afd. rechtspraak 6 mei 1980, AB 1980, 478, m.n.)."

Genoemde jurisprudentie is echter (nog) niet op internet gepubliceerd. Wie kan mij aan de tekst van genoemde jurisprudentie helpen?

bij voorbaat dank
Bekijk profiel Stuur privé bericht
jeroen1989



Leeftijd: 35
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Boogschutter
Studieomgeving (BA): UvT
Studieomgeving (MA): UvT
Berichten: 168


BerichtGeplaatst: ma 06 mei 2013 15:44    Onderwerp: Re: Beslissing inzake procedure ter voorbereiding besluit Reageer met quote Naar onder Naar boven

Afd. rechtspraak 17 februari 1978, AB 1978, 480

Quote:
Samenvatting
Het (weigeren van het) vragen door B. en W. aan G.S. van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en/of art. 50, achtste lid, Woningwet is niet als een beschikking in de zin van art. 2, eerste lid, Wet Arob, doch slechts als (het weigeren van) een voorbereidingshandeling van een beschikking aan te merken.
B. en W. hadden appellant in zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk moeten verklaren.

Partij(en)
G. Gravendijk, te Gorssel, appellant,
tegen
B. en W. van Gorssel, verweerders, vertegenwoordigd door Mr. W. J.P. Notten, burgemeester, en Mr. J. C. van Hasselt, ambtenaar ter gemeentesecretarie.

Uitspraak
Op 29 nov. 1976 heeft appellant verweerders gevraagd hem vergunning te verlenen voor het stichten van een nieuwe bedrijfswoning op het door hem aangekochte perceel, kadastraal bekend gemeente Almen, sectie C, no. 2866, plaatselijk bekend nabij Elzerdijk no. 11 te Gorssel.
Bij schrijven van 3 febr. 1977 hebben verweerders appellant medegedeeld niet aan de daarvoor noodzakelijke bestemmingswijziging te willen medewerken.
Op 22 febr. 1977 heeft appellant op grond van art. 7, tweede lid, Wet A.r.o.b. bezwaar gemaakt tegen deze beslissing van verweerders.
Verweerders hebben dit bezwaar bij besluit van 23 maart 1977, no. 673, verzonden op 24 maart 1977, ongegrond verklaard.
Verweerders hebben dit besluit doen steunen op de volgende overwegingen: ...
Tegen dit besluit van verweerders heeft appellant bij schrijven van 19 april 1977, ingekomen bij de R.v.S. op 21 april 1977, beroep op grond van de Wet A.r.o.b. ingesteld bij de Afd. rechtspraak R.v.S.
Appellant voert daarbij aan: ...
Desgevraagd hebben verweerders op 12 aug. 1977 een verweerschrift ingediend.
Het geschil is op 6 jan. 1978 behandeld in een openbare vergadering van de Afd. waarin appellant in persoon en verweerders bij monde van hun vertegenwoordigers hun standpunten nader hebben uiteengezet.
In rechte:
Het schrijven van verweerders van 3 febr. 1977, waartegen appellant zijn bezwaarschrift heeft ingediend, bevat de mededeling, dat een wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied nodig zou zijn om bouwvergunning te kunnen verlenen voor de door appellant gewenste nieuwe bedrijfswoning en dat zij (verweerders) niet bereid zijn mee te werken aan de totstandkoming van een zodanige wijziging.
In art. 32, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan Buitengebied behorende voorschriften is bepaald, dat B. en W. het plan kunnen wijzigen door het opnemen van nieuwe agrarische bouwpercelen. Voormeld bestemmingsplan bezat echter ten tijde, dat verweerders hun bestreden beslissing namen, nog geen rechtskracht, zodat de mogelijkheid om met toepassing van evengenoemd artikellid de weg te openen voor het verlenen van de door appellant gewenste bouwvergunning niet bestond.
I.v.m. het vorenstaande moet worden geoordeeld, dat inwilliging van appellants verzoek slechts mogelijk zou zijn geweest door toepassing te geven aan art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en art. 50, achtste lid, Woningwet. De weigering van verweerders om het daartoe te leiden, dat appellants bouwplan voor het verlenen van bouwvergunning in aanmerking zou komen, moet dan ook worden verstaan als een weigering de in laatstgenoemde artikelen voorziene anticipatieprocedure te volgen, voor de toepassing van welke procedure nodig zou zijn geweest het verkrijgen van de in meergenoemde artikelen bedoelde verklaringen van geen bezwaar.
Art. 2, eerste lid, Wet A.r.o.b. verstaat onder een beschikking waartegen, overeenkomstig het bepaalde in art. 7 van deze wet, een bezwaarschrift kan worden ingediend of beroep kan worden ingesteld, het schriftelijk besluit van een administratief orgaan, gericht op enig rechtsgevolg.
De Afd. is van oordeel, dat het (weigeren van het) vragen door B. en W. aan G.S. van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en/of art. 50, achtste lid, Woningwet niet als een beschikking in de zin van art. 2, eerste lid, Wet A.r.o.b., doch slechts als (het weigeren van) een voorbereidingshandeling van een beschikking is aan te merken.
Uit het vorenstaande volgt, dat tegen het schrijven van 3 febr. 1977 voor appellant geen voorziening o.g.v. laatstgenoemde Wet openstond.
Verweerders hadden appellant in zijn tegen dit schrijven ingediende bezwaarschrift dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu zij in plaats daarvan op het bezwaarschrift zijn ingegaan en dit ongegrond hebben verklaard, hebben verweerders een beslissing genomen die zich met de Wet A.r.o.b. niet verdraagt en derhalve dient te worden vernietigd op de grond genoemd in art. 8, eerste lid, onder a, van deze wet.

Uitspraak:
De R.v.S., Afd. rechtspraak;
Gezien de Wet A.r.o.b. en de Wet R.v.S.;
Recht doende;
Vernietigt het besluit van verweerders van 23 maart 1977, no. 673.


Vz. Afd. rechtspraak 17 oktober 1979, AB 1980, 284

Quote:
Samenvatting
Naar het oordeel van de Afdelingsvoorzitter kan de bekendmaking van een voornemen tot toepassing van art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en art. 50 lid 8 Woningwet niet worden aangemerkt als een besluit gericht op enig rechtsgevolg en derhalve niet als een beschikking in de zin van art. 2 eerste lid Wet Arob.
Hieruit volgt, dat het ongegrond verklaren van de bezwaren tegen het voornemen niet een zodanige beschikking is, zodat daartegen geen voorziening open staat op grond van de Wet Arob.*

Partij(en)
J. S. Buts en A. C. Buts-Kleijn te Hillegom, verzoekers, vertegenwoordigd door adv. mr J. B. Koster, te 's‑Gravenhage,
tegen
1. GS van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door Mr B. G. Holtrop, ambtenaar ter provinciale griffie;
2. B. en W. van Hillegom, vertegenwoordigd door C. Smits ing., wethouder, en F. F. W. Brouwer, ambtenaar ter gemeentesecretarie (verweerders).

Uitspraak
Bij besluit van 10 mei 1979 hebben verweerders sub 2 dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bij brief van 15 juni 1979 beroep op grond van de Wet Arob ingesteld bij de Afd. rechtspraak RvS.
Bij besluit van 21 aug. 1979, verzonden op 8 sept. 1979, hebben verweerders sub 1 aan verweerders sub 2 de door hen gevraagde, hiervoor bedoelde verklaringen van geen bezwaar afgegeven.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 3 okt. 1979 op grond van art. 7 tweede lid Wet Arob een bezwaarschrift ingediend bij verweerders sub 1.
Bij besluit van 17 sept. 1979, verzonden op 20 sept. 1979, hebben verweerders sub 2 aan B. J. van der Nat bouwvergunning verleend voor de hiervoor omschreven bouw.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 3 okt. 1979 op grond van art. 7 tweede lid Wet Arob een bezwaarschrift ingediend bij verweerders sub 2.
Bij brief van 3 okt. 1979 hebben verzoekers ons verzocht de drie bestreden besluiten te schorsen.
Ter zitting van 17 okt. 1979 hebben verzoekers en verweerders hun standpunten nader doen toelichten. Daarbij is tevens als belanghebbende gehoord B. J. van der Nat, vertegenwoordigd door adv. mr P. Kalbfleisch, te Haarlem.
In rechte:
Ten aanzien van de ontvankelijkheid:
Art. 2 eerste lid Wet Arob verstaat onder een beschikking, waartegen overeenkomstig het bepaalde in art. 7 van die wet een bezwaarschrift kan worden ingediend of beroep kan worden ingesteld, het schriftelijk besluit van een administratief orgaan, gericht op enig rechtsgevolg.
Naar ons aanvankelijk oordeel kan de bekendmaking van een voornemen tot toepassing van art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en art. 50 achtste lid Woningwet niet worden aangemerkt als een besluit gericht op enig rechtsgevolg, en derhalve niet als een beschikking in evenbedoelde zin. Hieruit volgt, dat ook het ongegrond verklaren van de door verzoeker tegen bedoeld voornemen ingediende bezwaren niet een zodanige beschikking is, zodat daartegen geen voorziening op grond van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen open staat. In verband met het vorenstaande zijn verzoekers in hun verzoek om schorsing, voor zover dit betreft het bestreden besluit van verweerders van 10 mei 1979, niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het verzoek om schorsing:
Ingevolge artikel 80 Wet RvS dient te worden nagegaan, of de uitvoering van de besluiten van verweerders voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van bedoelde besluiten te dienen belang.
Verzoekers hebben in de eerste plaats aangevoerd, dat de raad van de gem. Hillegom in strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening dan wel anderszins onjuist heeft gehandeld door het nemen van een voorbereidingsbesluit dat uitsluitend betrekking heeft op het aan B. J. van der Nat toebehorende perceel.
Dit bezwaar moet — wat er overigens zij van de juistheid van de zienswijze van verzoekers — bij de behandeling in het onderhavige verzoek om schorsing buiten beschouwing worden gelaten, omdat het betrokken voorbereidingsbesluit van 8 febr. 1979 niet in rechte is aangevochten en mitsdien rechtens onaantastbaar is geworden.
Verzoekers hebben er in de tweede plaats bezwaar tegen dat in dit geval de anticipatieprocedure van de artt. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en 50 achtste lidWoningwet is ingesteld, omdat — naar zij menen — daardoor reeds op voorhand hun in te dienen bezwaren tegen de nog door de raad van de gem. Hillegom vast te stellen herziening van het ter plaatse geldende, als een bestemmingsplan aan te merken Uitbreidingsplan illusoir worden gemaakt.
Met betrekking tot dit door verzoekers voorgedragen belang overwegen wij dat, nu de wetgever bedoelde anticipatieprocedure heeft mogelijk gemaakt, het evengenoemde bezwaar van verzoekers niet op zich zelf dient te worden bezien doch in verband met enig bijzonder belang waarin verzoekers zouden worden getroffen.
Als een zodanig belang hebben verzoekers voorgedragen dat hun woning een vrijstaande woning is, die deze hoedanigheid zal verliezen, indien daartegen een garage wordt gebouwd. Ten gevolge daarvan vrezen verzoekers een niet geringe waardevermindering van hun pand, aangezien naar hun oordeel de vrije stand van een woning een wezenlijk element vormt voor de waardebepaling ervan. Bovendien wordt het onderhoud aan de muur van verzoekers woning, die aan de zijde van de op te richten garage is gelegen, onmogelijk, aangezien slechts een tussenruimte van 3 cm. wordt gelaten, aldus de gemachtigde van verzoekers, die in dit opzicht strijd met art. 52 van de bouwverordening van de gem. Hillegom aanwezig acht.
Ook zijn verzoekers van mening, dat door het opvullen van de ruim 5 m. brede, in het geldende bestemmingsplan tot tuin aangewezen ruimte tussen de woning van verzoekers en die van de vergunninghouder met een garage, het straatbeeld dat tot nu toe nog als landelijk en harmonieus gekarakteriseerd kan worden, wordt verstoord, hetgeen huns inziens strijd met het bepaalde in de bouwverordening van de gem. Hillegom omtrent de welstand oplevert en evenzeer waardeverminderend werkt.
Tevens voelen verzoekers het als een bezwaar, dat vanuit de lichtkoepels in het garagedak rechtstreeks inkijk in hun woning mogelijk zal worden.
Ten slotte hebben verzoekers aangevoerd, dat het belang dat wordt gediend met de bouw van de garage, onvoldoende rechtvaardiging vormt voor het volgen van de anticipatieprocedure, aangezien de vergunninghouder elders op zijn perceel reeds de beschikking had over een — zij het oude — garage/berging, die hij onlangs heeft afgebroken.
Desgevraagd hebben verzoekers verklaard, dat hun bezwaren niet de bouw van een keuken aan de achterzijde van de woning van B. J. van der Nat gelden.
Ten aanzien van de aangevoerde strijd met art. 52 van de gemeentelijke bouwverordening merken wij het volgende op.
Blijkens ter zitting overgelegde kadastrale gegevens is de naar de woning van B. J. van der Nat toegekeerde zijgevel van de woning van verzoekers in de erfscheiding gebouwd.
Voorts is blijkens de bij de bouwvergunning behorende bouwtekening de onderhavige garage geprojecteerd tegen deze zijgevel.
In verband hiermede achten wij voorshands voornoemd artikel in dit geval niet van toepassing. Hieraan kan niet afdoen, dat wellicht de vergunninghouder intussen het voornemen heeft opgevat de zijgevel van de garage op 3 cm. afstand van de zijgevel van verzoekers woning op te richten in plaats van daartegenaan, zulks alsdan in afwijking van de verleende bouwvergunning.
Verweerders sub 1 hebben ter zitting naar voren doen brengen, dat de bouw van de garage uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang is. Zij zijn van mening, dat het belang van verzoekers bij het niet bouwen van de garage niet opweegt tegen het belang van B. J. van der Nat, aldus hun gemachtigde. Deze heeft er in dit verband op gewezen, dat elders op dezelfde kade de open ruimten tussen de woningen — op een na — zijn opgevuld, zodat geen verstoring van het straatbeeld valt te vrezen en dat overigens reeds de omgeving van de woning van verzoekers zo zeer bepalend is voor de waarde ervan, dat de bestreden bouw daaraan niet zal afdoen.
Ten slotte heeft voornoemde gemachtigde er op gewezen, dat op grond van art. 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening de mogelijkheid bestaat om bij eventuele schade ter zake schadeloosstelling te vragen.
In aansluiting hierop heeft de gemachtigde van verweerders sub 2 naar voren gebracht, dat tegenover de woningen aan de Jonkheer Mockkade een parkeerplaats is gelegen, waarop doorlopend zeer vele auto's, veelal vrachtwagencombinaties, staan geparkeerd, en dat aan de andere zijde van de kade grote detailhandelsvestigingen zijn gelegen, die veel verkeer aantrekken. De bouw van een garage naast verzoekers woning zal het aanzien daarvan dan ook geenszins schaden, aldus genoemde gemachtigde.
In aanvulling op hetgeen de gemachtigden van verweerders sub 1 en 2 hebben aangevoerd, heeft de gemachtigde van B. J. van der Nat naar voren gebracht, dat de door hem afgebroken garage in een zodanig slechte staat verkeerde dat afbraak wel noodzakelijk was. Ten aanzien van de grootte van de nieuw te bouwen garage heeft deze gemachtigde gesteld, dat zij behalve voor de stalling van de auto van vergunninghouder tevens dienst zal moeten doen als berging, als stookruimte voor de in de woning aan te brengen centrale verwarming en als washok. Bovendien is te verwachten, dat bij uitstel van de bouw de bouwprijs fors zal stijgen, aldus deze gemachtigde.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting zijn wij voorshands van oordeel, dat met vrucht kan worden staande gehouden dat verweerders sub 1 in redelijkheid tot het oordeel hebben kunnen komen, dat het belang dat B. J. van der Nat erbij heeft op korte termijn de bouw van de onderhavige garage te kunnen realiseren, afgewogen tegen het belang van verzoekers dat de normale bestemmingsplan-procedure wordt gevolgd, het verlenen van medewerking aan de anticipatieprocedure rechtvaardigt.
Wij hechten in dit verband vooral betekenis aan de omstandigheid, dat de bezwaren van verzoekers voornamelijk zijn ingegeven door de vrees voor vermindering van de waarde van hun vrijstaande huis, terwijl ons uit het verhandelde ter zitting aannemelijk is geworden dat het al dan niet vrijstaan van deze woning, gelet overigens op de situering ervan, een factor van weinig of geen gewicht bij de waardebepaling moet worden geacht.
Daarenboven geldt dat voor de eventuele schade die door verzoekers zou worden geleden als gevolg van het toepassen van de procedure als bedoeld in art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening, indien daartoe gronden aanwezig zijn, een vergoeding kan worden toegekend.
Onder deze omstandigheden zijn wij van oordeel, dat het mogelijke nadeel dat verzoekers door de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit van verweerders sub 1 lijden, niet onevenredig is in verhouding tot het door zodanige uitvoering te dienen belang van B. J. van der Nat.
Het verzoek om schorsing komt dan ook voor wat dit besluit betreft niet voor inwilliging in aanmerking.
Blijkens de stukken hebben verweerders sub 2 bouwvergunning verleend zonder tevoren te beschikken over het advies van de welstandscommissie. Gezien het bepaalde in art. 17 van de bouwverordening der gem. Hillegom is de bouwvergunning derhalve verleend in strijd met het bepaalde in art. 48 eerste lid aanhef en onder a Woningwet.
Onder deze omstandigheid zijn wij van oordeel dat de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit van verweerders sub 2 voor verzoekers onevenredig nadeel met zich brengt, zodat het verzoek om toepassing van art. 80 Wet RvS in zoverre het dit besluit betreft, behoort te worden toegewezen.
Omdat verweerders sub 2 in de gelegenheid zijn om in het kader van de bezwaarschriftenprocedure dit verzuim te herstellen en alsnog de welstandsaspecten met inachtneming van het advies van de welstandscommissie in hun beoordeling van het bouwplan te betrekken, achten Wij evenwel termen aanwezig om de duur van deze schorsing te beperken tot de hierna te noemen termijn.
Uitspraak:
De Voorzitter Afd. rechtspraak;
Gezien de Wet Arob en de Wet RvS;
I.
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek om toepassing van art. 80 Wet RvS ten aanzien van het besluit van verweerders sub 2 van 10 mei 1979, nr 1224/Afd. 1;
II.
wijst het verzoek om toepassing van art. 80 Wet RvS ten aanzien van het besluit van verweerders sub 1 van 21 aug. 1979, nr B23736/1 af;
III.
schorst het besluit van verweerders sub 2 van 17 sept. 1979, nr 5108/Afd. 1, t/m 30 dagen na de datum van verzending van de beslissing op het daartegen ingediende bezwaarschrift.



Afd. rechtspraak 6 mei 1980, AB 1980, 478,

Samenvatting
Een voorstel van B. en W. aan de gemeenteraad tot wijziging van een bestemmingsplan is niet op rechtsgevolg gericht, zodat een mededeling van B. en W., houdende weigering een zodanig voorstel aan de raad te doen uitgaan, geen beschikking inhoudt in de zin van de Wet Arob.*

Partij(en)
L. W. M. Kampman te Ommen, apppellant,
tegen
B. en W. van Ommen, verweerders, vertegenwoordigd door A. van de Wetering, ambtenaar ter gemeentesecretarie.
UitspraakNaar boven
Bij besluit van 29 sept. 1978, verzonden op 6 okt. 1978, hebben verweerders afwijzend beslist op het verzoek van appellant om medewerking te verlenen tot een partiele herziening van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, ten einde een veeschuur op te richten op het perceel, kadastraal bekend gem. Ambt Ommen, sectie B, no. 3134, gelegen aan de Arrierflierweg.
Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven gedateerd 2 nov. 1978 bij verweerders een bezwaarschrift ingediend op grond van art. 7 tweede lid Wet Arob.
Bij besluit van 4 jan. 1979, no. 66884, verzonden op 2 febr. 1979, hebben verweerders de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven gedateerd 26 febr. 1979, ingekomen bij de RvS op 1 maart 1979, beroep op grond van de Wet Arob ingesteld bij de Afd. rechtspraak RvS.
Desgevraagd hebben verweerders op 13 juni 1979 een verweerschrift ingediend.
Het geschil is op 24 maart 1980 behandeld in een openbare vergadering van een enkelvoudige kamer van de Afd., waarin verweerders bij monde van hun vertegenwoordiger hun standpunt nader hebben uiteengezet.
Appellant is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
In rechte:
Art. 2 eerste lid Wet Arob verstaat onder een beschikking, waartegen op grond van art. 7 van deze wet een bezwaarschrift kan worden ingediend of beroep kan worden ingesteld, het schriftelijk besluit van en administratief orgaan, gericht op enig rechtsgevolg. Met een beschikking wordt ingevolge art. 3 van de wet een weigering om een beschikking te geven gelijk gesteld.
De mededeling van verweerders van 29 set. 1978 aan appellant, dat zijgeen medewerking zullen verlenen aan een partiele herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gem. Ommen is naar het oordeel van de Afd. niet aan te merken als een beschikking in zoeven bedoelde zin.
Zij overweegt hiertoe het volgende.
Op een verzoek om herziening van een bestemmingsplan dient ingevolge art. 34 tweede lid Wet op de Ruimtelijke Ordening te worden beslist door de raad. Weliswaar plegen B. en W., voordat de raad op een dergelijk verzoek beslist, aan deze een voorstel ter zake te doen, doch de raad kan ook zonder dat een dergelijk voorstel is gedaan, een rechtsgeldige beslissing op het verzoek nemen.
Een voorstel van B. en W. aan de raad als hiervoor bedoeld, is derhalve niet op enig rechtsgevolg gericht, zodat reeds hierom een mededeling van verweerders als hier in geding geen beschikking in de zin van de Wet Arob inhoudt.
Op grond van het vorenstaande is de Afd. van oordeel dat verweerders bij hun bestreden besluit appellant ten onrechte in zijn bezwaren tegen hun besluit van 29 sept. 1978 hebben ontvangen. Dit besluit dient derhalve te worden vernietigd op de grond, genoemd in art. 8 eerste lid onder a Wet Arob.
Uitspraak:
De RvS, Afd. rechtspraak;
Gezien de Wet Arob en de Wet RvS;
Recht doende:
I.
vernietigt het besluit van verweerders van 4 jan. 1979, no. 66884;
II.
gelast dat het door appellant ten behoeve van de Staat gestorte recht wordt terugbetaald.[/quote]
Bekijk profiel Stuur privé bericht
jeroen1989



Leeftijd: 35
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Boogschutter
Studieomgeving (BA): UvT
Studieomgeving (MA): UvT
Berichten: 168


BerichtGeplaatst: ma 06 mei 2013 15:45    Onderwerp: Re: Beslissing inzake procedure ter voorbereiding besluit Reageer met quote Naar onder Naar boven

Afd. rechtspraak 17 februari 1978, AB 1978, 480

Quote:
Samenvatting
Het (weigeren van het) vragen door B. en W. aan G.S. van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en/of art. 50, achtste lid, Woningwet is niet als een beschikking in de zin van art. 2, eerste lid, Wet Arob, doch slechts als (het weigeren van) een voorbereidingshandeling van een beschikking aan te merken.
B. en W. hadden appellant in zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk moeten verklaren.

Partij(en)
G. Gravendijk, te Gorssel, appellant,
tegen
B. en W. van Gorssel, verweerders, vertegenwoordigd door Mr. W. J.P. Notten, burgemeester, en Mr. J. C. van Hasselt, ambtenaar ter gemeentesecretarie.

Uitspraak
Op 29 nov. 1976 heeft appellant verweerders gevraagd hem vergunning te verlenen voor het stichten van een nieuwe bedrijfswoning op het door hem aangekochte perceel, kadastraal bekend gemeente Almen, sectie C, no. 2866, plaatselijk bekend nabij Elzerdijk no. 11 te Gorssel.
Bij schrijven van 3 febr. 1977 hebben verweerders appellant medegedeeld niet aan de daarvoor noodzakelijke bestemmingswijziging te willen medewerken.
Op 22 febr. 1977 heeft appellant op grond van art. 7, tweede lid, Wet A.r.o.b. bezwaar gemaakt tegen deze beslissing van verweerders.
Verweerders hebben dit bezwaar bij besluit van 23 maart 1977, no. 673, verzonden op 24 maart 1977, ongegrond verklaard.
Verweerders hebben dit besluit doen steunen op de volgende overwegingen: ...
Tegen dit besluit van verweerders heeft appellant bij schrijven van 19 april 1977, ingekomen bij de R.v.S. op 21 april 1977, beroep op grond van de Wet A.r.o.b. ingesteld bij de Afd. rechtspraak R.v.S.
Appellant voert daarbij aan: ...
Desgevraagd hebben verweerders op 12 aug. 1977 een verweerschrift ingediend.
Het geschil is op 6 jan. 1978 behandeld in een openbare vergadering van de Afd. waarin appellant in persoon en verweerders bij monde van hun vertegenwoordigers hun standpunten nader hebben uiteengezet.
In rechte:
Het schrijven van verweerders van 3 febr. 1977, waartegen appellant zijn bezwaarschrift heeft ingediend, bevat de mededeling, dat een wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied nodig zou zijn om bouwvergunning te kunnen verlenen voor de door appellant gewenste nieuwe bedrijfswoning en dat zij (verweerders) niet bereid zijn mee te werken aan de totstandkoming van een zodanige wijziging.
In art. 32, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan Buitengebied behorende voorschriften is bepaald, dat B. en W. het plan kunnen wijzigen door het opnemen van nieuwe agrarische bouwpercelen. Voormeld bestemmingsplan bezat echter ten tijde, dat verweerders hun bestreden beslissing namen, nog geen rechtskracht, zodat de mogelijkheid om met toepassing van evengenoemd artikellid de weg te openen voor het verlenen van de door appellant gewenste bouwvergunning niet bestond.
I.v.m. het vorenstaande moet worden geoordeeld, dat inwilliging van appellants verzoek slechts mogelijk zou zijn geweest door toepassing te geven aan art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en art. 50, achtste lid, Woningwet. De weigering van verweerders om het daartoe te leiden, dat appellants bouwplan voor het verlenen van bouwvergunning in aanmerking zou komen, moet dan ook worden verstaan als een weigering de in laatstgenoemde artikelen voorziene anticipatieprocedure te volgen, voor de toepassing van welke procedure nodig zou zijn geweest het verkrijgen van de in meergenoemde artikelen bedoelde verklaringen van geen bezwaar.
Art. 2, eerste lid, Wet A.r.o.b. verstaat onder een beschikking waartegen, overeenkomstig het bepaalde in art. 7 van deze wet, een bezwaarschrift kan worden ingediend of beroep kan worden ingesteld, het schriftelijk besluit van een administratief orgaan, gericht op enig rechtsgevolg.
De Afd. is van oordeel, dat het (weigeren van het) vragen door B. en W. aan G.S. van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en/of art. 50, achtste lid, Woningwet niet als een beschikking in de zin van art. 2, eerste lid, Wet A.r.o.b., doch slechts als (het weigeren van) een voorbereidingshandeling van een beschikking is aan te merken.
Uit het vorenstaande volgt, dat tegen het schrijven van 3 febr. 1977 voor appellant geen voorziening o.g.v. laatstgenoemde Wet openstond.
Verweerders hadden appellant in zijn tegen dit schrijven ingediende bezwaarschrift dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu zij in plaats daarvan op het bezwaarschrift zijn ingegaan en dit ongegrond hebben verklaard, hebben verweerders een beslissing genomen die zich met de Wet A.r.o.b. niet verdraagt en derhalve dient te worden vernietigd op de grond genoemd in art. 8, eerste lid, onder a, van deze wet.

Uitspraak:
De R.v.S., Afd. rechtspraak;
Gezien de Wet A.r.o.b. en de Wet R.v.S.;
Recht doende;
Vernietigt het besluit van verweerders van 23 maart 1977, no. 673.


Vz. Afd. rechtspraak 17 oktober 1979, AB 1980, 284

Quote:
Samenvatting
Naar het oordeel van de Afdelingsvoorzitter kan de bekendmaking van een voornemen tot toepassing van art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en art. 50 lid 8 Woningwet niet worden aangemerkt als een besluit gericht op enig rechtsgevolg en derhalve niet als een beschikking in de zin van art. 2 eerste lid Wet Arob.
Hieruit volgt, dat het ongegrond verklaren van de bezwaren tegen het voornemen niet een zodanige beschikking is, zodat daartegen geen voorziening open staat op grond van de Wet Arob.*

Partij(en)
J. S. Buts en A. C. Buts-Kleijn te Hillegom, verzoekers, vertegenwoordigd door adv. mr J. B. Koster, te 's‑Gravenhage,
tegen
1. GS van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door Mr B. G. Holtrop, ambtenaar ter provinciale griffie;
2. B. en W. van Hillegom, vertegenwoordigd door C. Smits ing., wethouder, en F. F. W. Brouwer, ambtenaar ter gemeentesecretarie (verweerders).

Uitspraak
Bij besluit van 10 mei 1979 hebben verweerders sub 2 dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bij brief van 15 juni 1979 beroep op grond van de Wet Arob ingesteld bij de Afd. rechtspraak RvS.
Bij besluit van 21 aug. 1979, verzonden op 8 sept. 1979, hebben verweerders sub 1 aan verweerders sub 2 de door hen gevraagde, hiervoor bedoelde verklaringen van geen bezwaar afgegeven.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 3 okt. 1979 op grond van art. 7 tweede lid Wet Arob een bezwaarschrift ingediend bij verweerders sub 1.
Bij besluit van 17 sept. 1979, verzonden op 20 sept. 1979, hebben verweerders sub 2 aan B. J. van der Nat bouwvergunning verleend voor de hiervoor omschreven bouw.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 3 okt. 1979 op grond van art. 7 tweede lid Wet Arob een bezwaarschrift ingediend bij verweerders sub 2.
Bij brief van 3 okt. 1979 hebben verzoekers ons verzocht de drie bestreden besluiten te schorsen.
Ter zitting van 17 okt. 1979 hebben verzoekers en verweerders hun standpunten nader doen toelichten. Daarbij is tevens als belanghebbende gehoord B. J. van der Nat, vertegenwoordigd door adv. mr P. Kalbfleisch, te Haarlem.
In rechte:
Ten aanzien van de ontvankelijkheid:
Art. 2 eerste lid Wet Arob verstaat onder een beschikking, waartegen overeenkomstig het bepaalde in art. 7 van die wet een bezwaarschrift kan worden ingediend of beroep kan worden ingesteld, het schriftelijk besluit van een administratief orgaan, gericht op enig rechtsgevolg.
Naar ons aanvankelijk oordeel kan de bekendmaking van een voornemen tot toepassing van art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en art. 50 achtste lid Woningwet niet worden aangemerkt als een besluit gericht op enig rechtsgevolg, en derhalve niet als een beschikking in evenbedoelde zin. Hieruit volgt, dat ook het ongegrond verklaren van de door verzoeker tegen bedoeld voornemen ingediende bezwaren niet een zodanige beschikking is, zodat daartegen geen voorziening op grond van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen open staat. In verband met het vorenstaande zijn verzoekers in hun verzoek om schorsing, voor zover dit betreft het bestreden besluit van verweerders van 10 mei 1979, niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het verzoek om schorsing:
Ingevolge artikel 80 Wet RvS dient te worden nagegaan, of de uitvoering van de besluiten van verweerders voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van bedoelde besluiten te dienen belang.
Verzoekers hebben in de eerste plaats aangevoerd, dat de raad van de gem. Hillegom in strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening dan wel anderszins onjuist heeft gehandeld door het nemen van een voorbereidingsbesluit dat uitsluitend betrekking heeft op het aan B. J. van der Nat toebehorende perceel.
Dit bezwaar moet — wat er overigens zij van de juistheid van de zienswijze van verzoekers — bij de behandeling in het onderhavige verzoek om schorsing buiten beschouwing worden gelaten, omdat het betrokken voorbereidingsbesluit van 8 febr. 1979 niet in rechte is aangevochten en mitsdien rechtens onaantastbaar is geworden.
Verzoekers hebben er in de tweede plaats bezwaar tegen dat in dit geval de anticipatieprocedure van de artt. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening en 50 achtste lidWoningwet is ingesteld, omdat — naar zij menen — daardoor reeds op voorhand hun in te dienen bezwaren tegen de nog door de raad van de gem. Hillegom vast te stellen herziening van het ter plaatse geldende, als een bestemmingsplan aan te merken Uitbreidingsplan illusoir worden gemaakt.
Met betrekking tot dit door verzoekers voorgedragen belang overwegen wij dat, nu de wetgever bedoelde anticipatieprocedure heeft mogelijk gemaakt, het evengenoemde bezwaar van verzoekers niet op zich zelf dient te worden bezien doch in verband met enig bijzonder belang waarin verzoekers zouden worden getroffen.
Als een zodanig belang hebben verzoekers voorgedragen dat hun woning een vrijstaande woning is, die deze hoedanigheid zal verliezen, indien daartegen een garage wordt gebouwd. Ten gevolge daarvan vrezen verzoekers een niet geringe waardevermindering van hun pand, aangezien naar hun oordeel de vrije stand van een woning een wezenlijk element vormt voor de waardebepaling ervan. Bovendien wordt het onderhoud aan de muur van verzoekers woning, die aan de zijde van de op te richten garage is gelegen, onmogelijk, aangezien slechts een tussenruimte van 3 cm. wordt gelaten, aldus de gemachtigde van verzoekers, die in dit opzicht strijd met art. 52 van de bouwverordening van de gem. Hillegom aanwezig acht.
Ook zijn verzoekers van mening, dat door het opvullen van de ruim 5 m. brede, in het geldende bestemmingsplan tot tuin aangewezen ruimte tussen de woning van verzoekers en die van de vergunninghouder met een garage, het straatbeeld dat tot nu toe nog als landelijk en harmonieus gekarakteriseerd kan worden, wordt verstoord, hetgeen huns inziens strijd met het bepaalde in de bouwverordening van de gem. Hillegom omtrent de welstand oplevert en evenzeer waardeverminderend werkt.
Tevens voelen verzoekers het als een bezwaar, dat vanuit de lichtkoepels in het garagedak rechtstreeks inkijk in hun woning mogelijk zal worden.
Ten slotte hebben verzoekers aangevoerd, dat het belang dat wordt gediend met de bouw van de garage, onvoldoende rechtvaardiging vormt voor het volgen van de anticipatieprocedure, aangezien de vergunninghouder elders op zijn perceel reeds de beschikking had over een — zij het oude — garage/berging, die hij onlangs heeft afgebroken.
Desgevraagd hebben verzoekers verklaard, dat hun bezwaren niet de bouw van een keuken aan de achterzijde van de woning van B. J. van der Nat gelden.
Ten aanzien van de aangevoerde strijd met art. 52 van de gemeentelijke bouwverordening merken wij het volgende op.
Blijkens ter zitting overgelegde kadastrale gegevens is de naar de woning van B. J. van der Nat toegekeerde zijgevel van de woning van verzoekers in de erfscheiding gebouwd.
Voorts is blijkens de bij de bouwvergunning behorende bouwtekening de onderhavige garage geprojecteerd tegen deze zijgevel.
In verband hiermede achten wij voorshands voornoemd artikel in dit geval niet van toepassing. Hieraan kan niet afdoen, dat wellicht de vergunninghouder intussen het voornemen heeft opgevat de zijgevel van de garage op 3 cm. afstand van de zijgevel van verzoekers woning op te richten in plaats van daartegenaan, zulks alsdan in afwijking van de verleende bouwvergunning.
Verweerders sub 1 hebben ter zitting naar voren doen brengen, dat de bouw van de garage uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang is. Zij zijn van mening, dat het belang van verzoekers bij het niet bouwen van de garage niet opweegt tegen het belang van B. J. van der Nat, aldus hun gemachtigde. Deze heeft er in dit verband op gewezen, dat elders op dezelfde kade de open ruimten tussen de woningen — op een na — zijn opgevuld, zodat geen verstoring van het straatbeeld valt te vrezen en dat overigens reeds de omgeving van de woning van verzoekers zo zeer bepalend is voor de waarde ervan, dat de bestreden bouw daaraan niet zal afdoen.
Ten slotte heeft voornoemde gemachtigde er op gewezen, dat op grond van art. 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening de mogelijkheid bestaat om bij eventuele schade ter zake schadeloosstelling te vragen.
In aansluiting hierop heeft de gemachtigde van verweerders sub 2 naar voren gebracht, dat tegenover de woningen aan de Jonkheer Mockkade een parkeerplaats is gelegen, waarop doorlopend zeer vele auto's, veelal vrachtwagencombinaties, staan geparkeerd, en dat aan de andere zijde van de kade grote detailhandelsvestigingen zijn gelegen, die veel verkeer aantrekken. De bouw van een garage naast verzoekers woning zal het aanzien daarvan dan ook geenszins schaden, aldus genoemde gemachtigde.
In aanvulling op hetgeen de gemachtigden van verweerders sub 1 en 2 hebben aangevoerd, heeft de gemachtigde van B. J. van der Nat naar voren gebracht, dat de door hem afgebroken garage in een zodanig slechte staat verkeerde dat afbraak wel noodzakelijk was. Ten aanzien van de grootte van de nieuw te bouwen garage heeft deze gemachtigde gesteld, dat zij behalve voor de stalling van de auto van vergunninghouder tevens dienst zal moeten doen als berging, als stookruimte voor de in de woning aan te brengen centrale verwarming en als washok. Bovendien is te verwachten, dat bij uitstel van de bouw de bouwprijs fors zal stijgen, aldus deze gemachtigde.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting zijn wij voorshands van oordeel, dat met vrucht kan worden staande gehouden dat verweerders sub 1 in redelijkheid tot het oordeel hebben kunnen komen, dat het belang dat B. J. van der Nat erbij heeft op korte termijn de bouw van de onderhavige garage te kunnen realiseren, afgewogen tegen het belang van verzoekers dat de normale bestemmingsplan-procedure wordt gevolgd, het verlenen van medewerking aan de anticipatieprocedure rechtvaardigt.
Wij hechten in dit verband vooral betekenis aan de omstandigheid, dat de bezwaren van verzoekers voornamelijk zijn ingegeven door de vrees voor vermindering van de waarde van hun vrijstaande huis, terwijl ons uit het verhandelde ter zitting aannemelijk is geworden dat het al dan niet vrijstaan van deze woning, gelet overigens op de situering ervan, een factor van weinig of geen gewicht bij de waardebepaling moet worden geacht.
Daarenboven geldt dat voor de eventuele schade die door verzoekers zou worden geleden als gevolg van het toepassen van de procedure als bedoeld in art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening, indien daartoe gronden aanwezig zijn, een vergoeding kan worden toegekend.
Onder deze omstandigheden zijn wij van oordeel, dat het mogelijke nadeel dat verzoekers door de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit van verweerders sub 1 lijden, niet onevenredig is in verhouding tot het door zodanige uitvoering te dienen belang van B. J. van der Nat.
Het verzoek om schorsing komt dan ook voor wat dit besluit betreft niet voor inwilliging in aanmerking.
Blijkens de stukken hebben verweerders sub 2 bouwvergunning verleend zonder tevoren te beschikken over het advies van de welstandscommissie. Gezien het bepaalde in art. 17 van de bouwverordening der gem. Hillegom is de bouwvergunning derhalve verleend in strijd met het bepaalde in art. 48 eerste lid aanhef en onder a Woningwet.
Onder deze omstandigheid zijn wij van oordeel dat de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit van verweerders sub 2 voor verzoekers onevenredig nadeel met zich brengt, zodat het verzoek om toepassing van art. 80 Wet RvS in zoverre het dit besluit betreft, behoort te worden toegewezen.
Omdat verweerders sub 2 in de gelegenheid zijn om in het kader van de bezwaarschriftenprocedure dit verzuim te herstellen en alsnog de welstandsaspecten met inachtneming van het advies van de welstandscommissie in hun beoordeling van het bouwplan te betrekken, achten Wij evenwel termen aanwezig om de duur van deze schorsing te beperken tot de hierna te noemen termijn.
Uitspraak:
De Voorzitter Afd. rechtspraak;
Gezien de Wet Arob en de Wet RvS;
I.
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek om toepassing van art. 80 Wet RvS ten aanzien van het besluit van verweerders sub 2 van 10 mei 1979, nr 1224/Afd. 1;
II.
wijst het verzoek om toepassing van art. 80 Wet RvS ten aanzien van het besluit van verweerders sub 1 van 21 aug. 1979, nr B23736/1 af;
III.
schorst het besluit van verweerders sub 2 van 17 sept. 1979, nr 5108/Afd. 1, t/m 30 dagen na de datum van verzending van de beslissing op het daartegen ingediende bezwaarschrift.



Afd. rechtspraak 6 mei 1980, AB 1980, 478,

Quote:
Samenvatting
Een voorstel van B. en W. aan de gemeenteraad tot wijziging van een bestemmingsplan is niet op rechtsgevolg gericht, zodat een mededeling van B. en W., houdende weigering een zodanig voorstel aan de raad te doen uitgaan, geen beschikking inhoudt in de zin van de Wet Arob.*

Partij(en)
L. W. M. Kampman te Ommen, apppellant,
tegen
B. en W. van Ommen, verweerders, vertegenwoordigd door A. van de Wetering, ambtenaar ter gemeentesecretarie.
UitspraakNaar boven
Bij besluit van 29 sept. 1978, verzonden op 6 okt. 1978, hebben verweerders afwijzend beslist op het verzoek van appellant om medewerking te verlenen tot een partiele herziening van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, ten einde een veeschuur op te richten op het perceel, kadastraal bekend gem. Ambt Ommen, sectie B, no. 3134, gelegen aan de Arrierflierweg.
Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven gedateerd 2 nov. 1978 bij verweerders een bezwaarschrift ingediend op grond van art. 7 tweede lid Wet Arob.
Bij besluit van 4 jan. 1979, no. 66884, verzonden op 2 febr. 1979, hebben verweerders de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven gedateerd 26 febr. 1979, ingekomen bij de RvS op 1 maart 1979, beroep op grond van de Wet Arob ingesteld bij de Afd. rechtspraak RvS.
Desgevraagd hebben verweerders op 13 juni 1979 een verweerschrift ingediend.
Het geschil is op 24 maart 1980 behandeld in een openbare vergadering van een enkelvoudige kamer van de Afd., waarin verweerders bij monde van hun vertegenwoordiger hun standpunt nader hebben uiteengezet.
Appellant is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
In rechte:
Art. 2 eerste lid Wet Arob verstaat onder een beschikking, waartegen op grond van art. 7 van deze wet een bezwaarschrift kan worden ingediend of beroep kan worden ingesteld, het schriftelijk besluit van en administratief orgaan, gericht op enig rechtsgevolg. Met een beschikking wordt ingevolge art. 3 van de wet een weigering om een beschikking te geven gelijk gesteld.
De mededeling van verweerders van 29 set. 1978 aan appellant, dat zijgeen medewerking zullen verlenen aan een partiele herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gem. Ommen is naar het oordeel van de Afd. niet aan te merken als een beschikking in zoeven bedoelde zin.
Zij overweegt hiertoe het volgende.
Op een verzoek om herziening van een bestemmingsplan dient ingevolge art. 34 tweede lid Wet op de Ruimtelijke Ordening te worden beslist door de raad. Weliswaar plegen B. en W., voordat de raad op een dergelijk verzoek beslist, aan deze een voorstel ter zake te doen, doch de raad kan ook zonder dat een dergelijk voorstel is gedaan, een rechtsgeldige beslissing op het verzoek nemen.
Een voorstel van B. en W. aan de raad als hiervoor bedoeld, is derhalve niet op enig rechtsgevolg gericht, zodat reeds hierom een mededeling van verweerders als hier in geding geen beschikking in de zin van de Wet Arob inhoudt.
Op grond van het vorenstaande is de Afd. van oordeel dat verweerders bij hun bestreden besluit appellant ten onrechte in zijn bezwaren tegen hun besluit van 29 sept. 1978 hebben ontvangen. Dit besluit dient derhalve te worden vernietigd op de grond, genoemd in art. 8 eerste lid onder a Wet Arob.
Uitspraak:
De RvS, Afd. rechtspraak;
Gezien de Wet Arob en de Wet RvS;
Recht doende:
I.
vernietigt het besluit van verweerders van 4 jan. 1979, no. 66884;
II.
gelast dat het door appellant ten behoeve van de Staat gestorte recht wordt terugbetaald.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
bona fides




Geslacht: Man

Studieomgeving (BA): UL
Studieomgeving (MA): UL
Berichten: 22911


BerichtGeplaatst: ma 06 mei 2013 15:49    Onderwerp: Re: Beslissing inzake procedure ter voorbereiding besluit Reageer met quote Naar onder Naar boven

RbP schreef:
De memorie van toelichting bij art. 6:3 stelt onder meer het volgende:
"Inzake voorbereidingshandelingen (zoals – onder de vigeur van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zoals die toen gold – de beslissing van Burgemeester en Wethouders over het vragen van een verklaring van geen bezwaar aan gedeputeerde staten) pleegt de Afdeling rechtspraak te oordelen dat deze niet op rechtsgevolg zijn gericht (zie bij voorbeeld Afd. rechtspraak 17 februari 1978, AB 1978, 480; Vz. Afd. rechtspraak 17 oktober 1979, AB 1980, 284, m.n.; Afd. rechtspraak 6 mei 1980, AB 1980, 478, m.n.)."

Genoemde jurisprudentie is echter (nog) niet op internet gepubliceerd. Wie kan mij aan de tekst van genoemde jurisprudentie helpen?

Art. 6:3 Awb is dus vooral een codificatie van bestaande jurisprudentie. Ik denk niet dat die oude jurisprudentie veel toevoegt aan de tekst van art. 6:3 Awb in combinatie met wat je in studieboeken over het artikel kunt vinden. Het ligt m.i. meer voor de hand om naar recente jurisprudentie te kijken.

Maar vanwaar je belangstelling voor dit artikel? Schrijf je er een algemene verhandeling over, of heb je een concrete casus op het oog? De gedachte achter art. 6:3 Awb is al mooi door BartL verwoord.
_________________
Hanc marginis exiguitas non caperet.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
RbP



Leeftijd: 52
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Steenbok


Berichten: 29


BerichtGeplaatst: ma 06 mei 2013 16:35    Onderwerp: Re: Beslissing inzake procedure ter voorbereiding besluit Reageer met quote Naar onder Naar boven

bona fides schreef:
...Maar vanwaar je belangstelling voor dit artikel? Schrijf je er een algemene verhandeling over, of heb je een concrete casus op het oog? De gedachte achter art. 6:3 Awb is al mooi door BartL verwoord.

Het gaat om een concrete casus, die ik echter vanwege diverse gevoeligheden niet concreet op het forum kan/wil bespreken. Bij interesse ben ik graag bereid de casus via Pb / e-mail voor te leggen.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
jeroen1989



Leeftijd: 35
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Boogschutter
Studieomgeving (BA): UvT
Studieomgeving (MA): UvT
Berichten: 168


BerichtGeplaatst: ma 06 mei 2013 17:56    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Je kunt ook nog wel het een en ander halen uit Tekst & Commentaar bij dit artikel!
Bekijk profiel Stuur privé bericht
bona fides




Geslacht: Man

Studieomgeving (BA): UL
Studieomgeving (MA): UL
Berichten: 22911


BerichtGeplaatst: ma 06 mei 2013 17:59    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Ik geef zelf de voorkeur aan het forum. Misschien is het mogelijk om iets concreter te worden over het soort besluit? Of over de procedurele situatie: is bijvoorbeeld een bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op grond van art. 6:3 Awb en vraag je je nu af of het zinvol of zelfs noodzakelijk is om hiertegen in beroep te gaan (om niet later in de problemen te komen met formele rechtskracht)?
_________________
Hanc marginis exiguitas non caperet.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
RbP



Leeftijd: 52
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Steenbok


Berichten: 29


BerichtGeplaatst: di 07 mei 2013 9:31    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Hoewel een ander onderwerp heeft de case zeer enge parallellen met het verloop van de case in de uitspraak van 17 februari 1978, AB 1978, 480. Ik zal proberen mijn overwegingen voor te leggen aan de hand van een analogie:

Persoon X doet een aanvraag voor een bouwvergunning bij Bestuursorgaan Y.
Bestuursorgaan Y antwoordt met de weigering de daarvoor noodzakelijke verklaring van geen bezwaar bij bestuursorgaan Z te vragen.

In de genoemde jurisprudentie is de afdeling van oordeel dat het bezwaar tegen de weigering van bestuursorgaan Y om de noodzakelijke verklaring van geen bezwaar te vragen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat (het weigeren van) het vragen door bestuursorgaan Y van een verklaring van geen bezwaar niet als een beschikking, doch slechts als voorbereidingshandeling van een beschikking is aan te merken.

Kijk ik naar de uitleg van BartL bij artikel 6:3 Awb dan vraag ik mij af of de bovengenoemde uitspraak onder de huidige Awb ook zo zou kunnen luiden en wel om het volgende:

Ingevolge artikel 1:3, derde lid, Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 1:3, tweede lid Awb is een beschikking: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van de aanvraag daarvan.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

De aanvraag voor een bouwvergunning is een aanvraag in de zin van de Awb.

De vraag is of de brief met de weigering van bestuursorgaan Y (onder de huidige Awb) aangemerkt kan/moet worden als een afwijzende beschikking op de aanvraag bouwvergunning. Immers, de brief impliceert een definitief antwoord op de aanvraag te zijn, aangezien uit de brief kan worden opgemaakt dat de bouwvergunning niet kan worden toegekend omdat de noodzakelijke verklaring van geen bezwaar ontbreekt. In dat geval zou dit ook het “moment van rechtsbescherming” moeten zijn en zou persoon X wel in bezwaar moeten kunnen gaan tegen de beslissing van bestuursorgaan Y te weigeren de verklaring van geen bezwaar te vragen.

Kan de brief niet als afwijzende beschikking worden aangemerkt (zoals in de jurisprudentie wordt gesteld), dan dient bestuursorgaan Y ingevolge artikel 4:13, eerste lid Awb alsnog (ook) een (afwijzende) beschikking op te maken.

Als ik de (schijnbare) intentie van artikel 6:3 en “het moment van rechtsbescherming” goed begrijp, zou persoon X op deze afwijzende beschikking dus nog steeds bezwaargronden moeten kunnen aandragen tegen de (eerdere) beslissing van bestuursorgaan Y te weigeren de verklaring van geen bezwaar te vragen en zal de rechter deze bezwaargronden op dat moment ook inhoudelijk moeten toetsen.

Klopt deze redenering?

De analogie met “mijn” case is als volgt:
Er is sprake van een aanvraag door een belanghebbende (persoon X) en van een bestuursorgaan Y dat weigert het daarvoor noodzakelijke besluit van bestuursorgaan Z te initiëren.
Daarbij opgemerkt dat indien het besluit van bestuursorgaan Z eenmaal is genomen, bestuursorgaan Y (nagenoeg) geen beleidsvrijheid heeft om de aanvraag van persoon X af te wijzen.
Dit laatste impliceert dat de weigering van bestuursorgaan Y om het noodzakelijke besluit van bestuursorgaan Z te initieren slechts ten doel heeft de aanvraag van persoon X af te (kunnen) wijzen.

Op welk moment en op welke gronden kan persoon X daartegen in bezwaar gaan?
Bekijk profiel Stuur privé bericht
BartL



Leeftijd: 49
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Maagd


Berichten: 442


BerichtGeplaatst: di 07 mei 2013 10:16    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

RbP schreef:


De analogie met “mijn” case is als volgt:
Er is sprake van een aanvraag door een belanghebbende (persoon X) en van een bestuursorgaan Y dat weigert het daarvoor noodzakelijke besluit van bestuursorgaan Z te initiëren.
Daarbij opgemerkt dat indien het besluit van bestuursorgaan Z eenmaal is genomen, bestuursorgaan Y (nagenoeg) geen beleidsvrijheid heeft om de aanvraag van persoon X af te wijzen.
Dit laatste impliceert dat de weigering van bestuursorgaan Y om het noodzakelijke besluit van bestuursorgaan Z te initieren slechts ten doel heeft de aanvraag van persoon X af te (kunnen) wijzen.

Op welk moment en op welke gronden kan persoon X daartegen in bezwaar gaan?


Ik zou denken dat je waarschijnlijk niet apart tegen die beslissing om het besluit van bestuursorgaan Z te vragen in bezwaar kunt gaan. De weigering om een besluit van een ander bestuursorgaan te vragen is waarschijnlijk geen besluit op zichzelf. Dan is bezwaar sowieso niet mogelijk. Indien het wel een besluit is dan is het volgens mij een besluit dat door art. 6.3 Awb wordt uitgesloten van bezwaar omdat het een voorbereidingsbesluit voor de uiteindelijke beslissing betreft. Ik zie op grond van je beschrijving geen directe aanleiding om ervan uit te gaan dat je hierdoor op een andere wijze rechtstreeks in je belang wordt getroffen dan door de weigering van de aanvraag zelf. Tevens is de weigering hiermee klaarblijkelijk nog niet zeker want je geeft zelf al aan dat er nog minimale beleidsruimte mogelijk is om een andere beslissing te nemen.

Je zult dus minimaal moeten betogen dat de weigering om een besluit van bestuursorgaan Z te vragen je op een andere manier direct raakt dan de weigering om een vergunning af te geven.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
jeroen1989



Leeftijd: 35
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Boogschutter
Studieomgeving (BA): UvT
Studieomgeving (MA): UvT
Berichten: 168


BerichtGeplaatst: di 07 mei 2013 10:35    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Quote:
Aan een vvgb (verklaring van geen bedenkingen) kan de raad voorschriften verbinden, die strekken tot behartiging van relevante ruimtelijke belangen. De verklaring kan worden geweigerd als de raad van oordeel is dat het project in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Een dergelijk oordeel kan niet al te lichtvaardig worden uitgesproken. Een vvgb is namelijk in de kern een besluit als bedoeld in art. 1:3 Awb. Het zal derhalve zorgvuldig moeten worden voorbereid, belangen zullen (kenbaar) moeten worden afgewogen en het zal moeten rusten op een deugdelijke motivering. De raad dient zich daarbij te realiseren dat een vvgb geen instrument is dat zich leent voor het bedrijven van politiek. Een gemeenteraad die een wettelijk voorschrift uitvoert waarbij belangen van derden (zoals de aanvrager van een vergunning) zijn betrokken, dient zich op te stellen als bestuursorgaan.


Quote:
Tenslotte is het college vrij, tegen de vvgb beroep in te stellen. Dit brengt het college in een vreemde spagaat: aan de ene kant moet het college, in de hoedanigheid van bevoegd gezag, de omgevingsvergunning handhaven ten opzichte van de vergunninghouder. Aan de andere kant bestrijdt hetzelfde college een deel van dezelfde vergunning (de bij vvgb aan de vergunning verbonden voorschriften) bij de rechtbank.


Het geven van een verklaring (evt. met voorwaarden) is een zelfstandig besluit ex 1:3 Awb, waartegen het college in beroep kan gaan. In hoeverre zou het dan onwenselijk zijn als het college ook tegen een eventuele weigering in beroep kan gaan? (daargelaten de vraag of het college hiertoe bereid is)
Bekijk profiel Stuur privé bericht
RbP



Leeftijd: 52
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Steenbok


Berichten: 29


BerichtGeplaatst: di 07 mei 2013 12:20    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

BartL schreef:
...
Ik zou denken dat je waarschijnlijk niet apart tegen die beslissing om het besluit van bestuursorgaan Z te vragen in bezwaar kunt gaan. De weigering om een besluit van een ander bestuursorgaan te vragen is waarschijnlijk geen besluit op zichzelf. Dan is bezwaar sowieso niet mogelijk. Indien het wel een besluit is dan is het volgens mij een besluit dat door art. 6.3 Awb wordt uitgesloten van bezwaar omdat het een voorbereidingsbesluit voor de uiteindelijke beslissing betreft. Ik zie op grond van je beschrijving geen directe aanleiding om ervan uit te gaan dat je hierdoor op een andere wijze rechtstreeks in je belang wordt getroffen dan door de weigering van de aanvraag zelf. Tevens is de weigering hiermee klaarblijkelijk nog niet zeker want je geeft zelf al aan dat er nog minimale beleidsruimte mogelijk is om een andere beslissing te nemen.

Je zult dus minimaal moeten betogen dat de weigering om een besluit van bestuursorgaan Z te vragen je op een andere manier direct raakt dan de weigering om een vergunning af te geven.


Wellicht dat ik iets specifieker had moeten zijn:

Ook de regeling rond het door bestuursorgaan Z te nemen noodzakelijke besluit stelt dat als sprake is van de (objectief meetbare) criteria A, B en C een positief besluit “zal worden genomen”. Hiervoor is het niet per sé noodzakelijke dat er een aanvraag ligt als van persoon X.

Daarnaast heeft bestuursorgaan Y in de voorliggende casus, als het noodzakelijke besluit door bestuursorgaan Z eenmaal is genomen, géén beleidsvrijheid om het besluit af te wijzen. De in het vorige bericht genoemde minimale beleidsvrijheid komt voort uit de overige criteria in de regeling. In de voorliggende casus wordt echter aan al die overige criteria voldaan.

Onderstaand een gewijzigde (puur fictieve) analogie (de daadwerkelijke case heeft ook niets met bouwvergunningen van doen):

De Regeling Bouwvergunning stelt dat als wordt voldaan aan criteria X, Y en Z en het betreffende perceel in het bestemmingsplan is aangewezen als bouwgrond, een bouwvergunning op aanvraag wordt afgegeven.

Perceel K is in het bestemmingsplan (nog) niet aangewezen als bouwgrond.

De Regeling Bestemmingsplan stelt echter dat als sprake is van A, B en C, bestuursorgaan Z het bestemmingsplan zal wijzigen door perceel K aan te wijzen als bouwgrond. Bestuursorgaan Y is er in voorkomend geval voor verantwoordelijk dat deze wijziging van het bestemmingsplan wordt geïnitieerd. Hiervoor is het dus niet noodzakelijk dat er al een aanvraag voor een bouwvergunning voor perceel K ligt.

Op enig moment is er sprake van A, B en C en zal het bestemmingsplan dus gewijzigd (moeten) worden.

Persoon X dient vervolgens een aanvraag in bij bestuursorgaan Y voor een bouwvergunning voor perceel K.

In antwoord op die aanvraag weigert bestuursorgaan Y het noodzakelijke besluit tot wijziging van het bestemmingsplan te initiëren.

Vragen:
Is de weigering van bestuursorgaan Y een beschikking waartegen bezwaar open staat of moet persoon X alsnog om een (afwijzende) beschikking vragen?

Aangezien de weigering een beslissing is inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit (als bedoeld in artikel 6:3 Awb), waarbij persoon X niet direct in zijn belang wordt geraakt; kan persoon X in het bezwaar tegen de (uiteindelijke) afwijzende beschikking op zijn aanvraag überhaupt gronden van bezwaar aandragen tegen de weigering van het bestuursorgaan?

Zoals in het initiële bericht in dit topic is aangegeven lijkt mij dat er in zo’n geval sprake is van onzorgvuldigheid, danwel beinvloeding van de besluitvorming. De weigering treft immers geen ander doel dan het (kunnen) afwijzen van de aanvraag bouwvergunning. Onder welke voorwaarden en op welk moment komen deze gronden van bezwaar in aanmerking voor inhoudelijke toetsing door de rechter?
Bekijk profiel Stuur privé bericht
ro-er



Leeftijd: 47
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Maagd


Berichten: 292


BerichtGeplaatst: di 07 mei 2013 14:00    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Is dit soms hetzelfde geval als in dit topic?
http://rechtenforum.nl/forum/thread/t/37524

In dat geval herhaal ik mezelf:

Door de casus schimmig te houden, blijft deze discussie schimmig. Als u echt antwoorden wilt, zult u concreter moeten worden.

Probleem met analogieen uit andere vakgebieden is namelijk dat per vakgebied wet- en regelgeving door de bijzondere wetten zeer uiteen kan lopen. Een analogie is dan niet handig en vertroebelt alleen de antwoorden maar.
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Berichten van afgelopen:   
Plaats nieuw bericht   Plaats reactie Pagina 1 van 2 Ga naar pagina 1, 2  Volgende

Tijden zijn in GMT + 2 uur


Wie zijn er online?
Leden op dit forum: Geen

U mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen
U mag geen reacties plaatsen
U mag uw berichten niet bewerken
U mag uw berichten niet verwijderen
U mag niet stemmen in polls

Ga naar:  



Home | Over Rechtenforum.nl | Agenda | Visie | Downloads | Links | Mail deze site | Contact

Sites: Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Juridischeagenda.nl | Juridica.nl | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl

© 2003 - 2018 Rechtenforum.nl | Gebruiksvoorwaarden | Privacyverklaring | RSS feeds