RbP
Leeftijd: 52 Geslacht:  Sterrenbeeld: 
Berichten: 29
|
Geplaatst: vr 19 okt 2012 17:49 Onderwerp: Art. 4:82, Awb in relatie tot Wob |
|
|
Een Wob-verzoek wordt afgewezen met als enige "motivatie" dat de gevraagde informatie niet is aangetroffen.
In de bezwaarprocedure toont eiser aan dat (tenminste een deel van) de gevraagde documenten bestaat, onder andere door het noemen van concrete documenten (inclusief documentnummers), en door aan te tonen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat geen enkele exemplaar binnen het bestuursorgaan aanwezig zouden moeten zijn.
Tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure blijkt dat het bestuursorgaan niet zozeer naar documenten heeft gezocht, maar zich in zijn besluit heeft gebaseerd op een beleidsregel waaruit blijkt dat de gevraagde documenten niet zouden kunnen bestaan.
Zowel het bestuursorgaan als eiser weten dat de totstandkoming van de beleidsregel onzorgvuldig is geweest. Echter, erkennen dat de gevraagde documenten wel bestaan betekent toegeven dat het bestuursorgaan fouten heeft gemaakt.
In het besluit op bezwaar gaat het bestuursorgaan dan ook niet in op het aangetoonde bestaan van documenten, maar houdt, met een beroep op art. 4:82, Awb, vast aan zijn verwijzing naar de beleidsregel waaruit blijkt dat de gevraagde documenten niet zouden kunnen bestaan.
Ingevolge vaste rechtspraak is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust.
Ingevolge artikel 4:82, Awb kan een bestuursorgaan ter motivering van een besluit verwijzen naar een vaste gedragslijn voorzover deze is neergelegd in een beleidsregel.
Eiser gaat in beroep en verstrekt daarbij tevens een kopie van een document waarut blijkt dat de gevraagde documenten wel bestaan.
De rechter oordeelt, dat het bestuursorgaan uit mag gaan van de beleidsregel en op basis daarvan mag concluderen dat er geen documenten aanwezig zijn. Ondanks het concreet noemen van documenten stelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat onder verweerder wel documenten met de gevraagde informatie berusten.
Is hier sprake van een juridische dwaling of heeft de rechter wel gelijk?
Gaarne jullie inzichten,
Rob |
|