Verjaringstermijn strook grond

[RGeurts]

Hallo,

Ik heb een vraag over de verjaring van een grondstrook. De situatie is als volgt:

- In 1986 heeft A het perceel gekocht
- In 1988 heeft A grond van de gemeente bij zijn perceel betrokken door het hekwerk te verplaatsen. A is hierdoor bezitter te kwader trouw
- In 1995 heeft de gemeente dit ontdekt en A hierover een brief geschreven
- In 1995 heeft A erkend dat de grond van de gemeente is
- In 1995 heeft de gemeente geprobeerd de grond te verkopen aan A. Dit is echter mislukt, waarna is er geen actie meer is ondernomen door zowel de gemeente als door A. De verjaring is hiermee naar mijn mening wel gestuit met 5 jaar (dus tot 2000), omdat A de gemeente heeft erkend als eigenaar. Omdat de oorspronkelijke bevrijdende verjaringstermijn pas in 2008 verloopt, blijft de oorspronkelijke verjaringstermijn (2008) echter gelden.
- In 2004 verkoopt A zijn perceel echter aan B. B heeft het perceel dus op bijzondere titel verkregen (verkoop)

Mijn vraag is nu als volgt:
- Wat is nu de nieuwe verjaringstermijn (A, B of C)?
A) Als B bezitter te goeder trouw is wordt de verjaringstermijn 2014 (2004 (moment van aankoop) + 10 (verkrijgende verjaringstermijn) = 2014)
B) Als B bezitter te kwader trouw blijkt wordt de verjaringstermijn 2024 (2004 (moment van aankoop) + 20 (bevrijdende verjaringstermijn) = 2024)
C) B zal geen nieuwe termijn voor de verkrijging van de verjaring hoeven uit te zitten. De rechtsvordering tot opeising van het bezit als bedoeld in art. 3:105 verjaart immers al op de voet van art. 3:306 jo. 3:314, twintig jaar na de inbezitneming door A, dus in 2008. Dit betekent dat B 4 jaar na haar bezitsverkrijging (in 2004) op grond van art. 3:105 in 2008 eigenaar van de strook grond is geworden.

Bij voorbaat hartelijk dank voor uw reacties!

Met vriendelijke groet,

Roelof Geurts

[bona fides]