|
Auteur |
Bericht |
Exactly
Leeftijd: 47 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): RUN Studieomgeving (MA): RUN Berichten: 23
|
Geplaatst: ma 29 dec 2008 12:21 Onderwerp: Civiele rechtspraak: ad nunc of ad tunc? |
|
|
Bij praktisch elke vraag die op dit forum stel, voel ik me bezwaard vanuit de wetenschap dat ik het antwoord eigenlijk zelf had moeten weten.
Maar goed: vragen zijn er nu eenmaal om beantwoord te worden en deze vraag houdt me toch al enige tijd bezig. Al moet ik bekennen dat ik er nog niet toe gekomen ben een degelijke zoektocht naar het antwoord in te stellen.
Het probleem: een verzekeringnemer fraudeert op 29 januari 1996 en wordt betrapt door zijn verzekeraar. De Hoge Raad oordeelt over deze zaak op 3 december 2004, nadat de rechtbank en het hof reeds recht hebben gesproken. Ten tijde van de fraude (dus in 1996) was de Raad van Toezicht (tuchtrechtelijk college) van mening dat de sanctie op fraude géén volledig verval van het recht op uitkering inhield. Met andere woorden (en kortgezegd): de schade met betrekking tot welke je niet gefraudeerd hebt, komt nog steeds voor vergoeding in aanmerking. Verzekeringnemer had volgens de Raad van Toezicht dus wel recht op schadevergoeding. Nu is verzekeringnemer niet naar de Raad van Toezicht gestapt, maar heeft hij het pad der zittende magistratuur bewandeld (Rechtbank). Wel heeft de Hoge Raad meermalen geoordeeld dat de zienswijze van de Raad van Toezicht grote invloed heeft op hoe er in Nederland over verzekeringsrechtelijke kwesties gedacht wordt.
Maar goed. In december 2004 ontmoeten verzekeringnemer en verzekeraar elkaar voor de Hoge Raad. Het oordeel van de Hoge Raad anticipeert op wetgeving die per 1-1-2006 in werking zal gaan treden en waarin met zoveel woorden staat dat de sanctie op verzekeringsfraude (na verwezenlijking van het risico) in beginsel verlies van het gehele recht op uitkering is! Een behoorlijk verschil met de benadering van de Raad van Toezicht ten tijde van de fraude dus.
Mijn vraag is de volgende: dient een rechtsprekend orgaan recht te spreken ad tunc (volgens de wetgeving ten tijde van het voorval, in casu de fraude) of ad nunc (volgens de wetgeving die ten tijde van het oordeel van toepassing is)?
Voor beiden valt iets te zeggen, maar het is mijns inziens wonderlijk dat iemand die fraudeerde in een tijd waarin nogal 'mild' werd gedacht over verzekeringsfraude, nu civielrechtelijk wordt afgestraft omdat de zienswijze is gewijzigd.
Rest mij op te merken dat ikzelf van oordeel ben dat verzekeringsfraude hard dient te worden aangepakt en dat volledig verlies van uitkering één van de middelen is die daartoe geëigend zijn. |
|
|
|
 |
cia76
Leeftijd: 89 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): UvA Berichten: 1831
|
Geplaatst: ma 29 dec 2008 18:35 Onderwerp: |
|
|
De rechter oordeelt in beginsel ex tunc. Dat er sprake was van frauduleuze handelingen zal dus vastgesteld worden op basis van het toentertijd geldende recht. Wat het gevolg is als geoordeeld is dat er sprake is van "fraude" en welke fraude dat precies was moet m.i. ook beoordeeld worden ex tunc. De rechter is in jouw casus voor wat betreft dit laatste meer richting ex nunc gegaan en zelfs nog verder want ze hield zelfs rekening met toekomstige wetgeving, maar voor de vaststelling van de frauduleuze handeling heeft ze nog steeds ex tunc getoetst. Of deze scheiding puur rechtstechnisch gezien juist is....  |
|
|
|
 |
bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22912
|
Geplaatst: ma 29 dec 2008 18:59 Onderwerp: |
|
|
De vraag of de verzekeringnemer recht heeft op vergoeding van de schade moet m.i. worden beantwoord op basis van de wet die gold op het moment dat die vordering op de verzekeraar zou zijn ontstaan. De latere inwerkingtreding van een wet kan een reeds bestaande vordering m.i. niet aantasten.
Maar wat hier lijkt te zijn gebeurd is dat de wet van 1996 in 2004 wordt uitgelegd op een manier die vermoedelijk afwijkt van de manier waarop die wet in 1996 zou zijn uitgelegd. Dat lijkt mij wel toegestaan. Denk bijvoorbeeld aan Lindebaum/Cohen. Cohen zou kunnen hebben aangevoerd dat hij gelet op Zutphense Waterleiding (bijna 100 jaar!) op het moment van zijn daad niet onrechtmatig handelde, maar dat zou hem niet hebben geholpen. _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
 |
|