WoutV
Leeftijd: 37 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 23
|
Geplaatst: wo 29 okt 2008 19:53 Onderwerp: Vermogensbescherming bij afsplitsing van art. 2:334d BW. |
|
|
Op pagina 373 van "Van de BV en de NV" van Mr. P. Schilfgaarde, veertiende druk staat dat het tweede deel van art. 2:34d BW een regel van vermogensbescherming geeft. Want: "Blijft de splitsende vennootschap voortbestaan dan moet de waarde van het vermogen dat hij behoudt, vermeerderd met de waarde van de aandelen die hij bij de splitsing verkrijgt, ten minste overeenkomen met het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal vermeerderd met de gevonden reserves."
Artikel 2:344d luidt:
"Behalve voor zover de verkrijgende rechtspersonen naamloze of besloten vennootschappen zijn, moet de waarde van het deel van het vermogen van de splitsende rechtspersoon dat elke verkrijgende rechtspersoon verkrijgt ten tijde van de splitsing ten minste nul zijn. Behalve voor zover de splitsende vennootschap een naamloze of besloten vennootschap is, geldt hetzelfde voor de waarde van het deel van het vermogen dat een voortbestaande splitsende rechtspersoon behoudt, vermeerderd met de waarde van aandelen in het kapitaal van verkrijgende rechtspersonen die hij bij de splitsing verkrijgt."
In het artikel staat toch alleen dat het vermogen dat de splitsende rechtspersoon houdt ten minste nul moet zijn, vermeerderd met de waarde van de aandelen die hij bij de splitsing krijgt?
Waar haalt Schilfgaarde dan dit stuk vandaan: "ten minste overeenkomen met het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal vermeerderd met de gevonden reserves"? |
|