Content Syndication
|
|
|
Auteur |
Bericht |
Arjann87
Leeftijd: 38 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): RUG Berichten: 66
|
Geplaatst: vr 28 mrt 2008 22:12 Onderwerp: Verbintenissenrecht tentamen |
|
|
Zojuist heb ik twee vragen van een oefententamen gemaakt. Het is de eerste keer dat ik ben verbintenissenrecht in aanmerking kom, vandaar dat de vragen voor ervaren juristen niet moeilijk vind.
Omdat ik het antwoord ongeveer weet, zet ik het tentamen mét antwoorden even op dit forum zodat andere het even kunnen 'checken'. Eventuele verbeteringen zijn van harte welkom.
Casus
Jan Jansen is eigenaar van een houten loods die nodig eens moet worden geschilderd. Jan gaat op zoek naar een schildersbedrijf en komt in contact met schildersbedrijf De Boer BV, een kleine onderneming die vijf professionele schilders in dienst heeft. Jan nodigt de eigenaar van dat bedrijf, Henk de Boer, uit om eens te komen praten over een mogelijke opdracht.
Het gesprek tussen Jan en Henk vindt plaats op 1 december 2005 en verloopt als volgt. Jan maakt allereerst aan Henk kenbaar dat hij niet zo’n groot budget heeft en dat hij het zich dus niet kan veroorloven om voor de schildersklus een heel groot bedrag op tafel te leggen. Jan zegt dat hij maximaal € 30.000 te besteden heeft, vooropgesteld dat hij dan weer voor tenminste vijf jaar van het buitenschilderwerk af is. Hij zegt dat hij zich de uitgave van zo’n groot bedrag anders niet zal kunnen veroorloven. Jan zegt bovendien tegen Henk: “Ik heb in de winkel verf zien staan, waarvan ik graag wil dat je die gebruikt. Het gaat om ‘Flexa standaard buitenverf, natuurgroen’.” Henk antwoordt dat hij weet welke verf Jan bedoelt.
Nadat Henk de buitenzijde van de loods goed heeft bekeken, spreekt hij de verwachting uit dat met de uitvoering van de schilderklus een bedrag van ongeveer € 25.000 gemoeid zal zijn maar dat hij “nog even een slag om de arm houdt”. Jan besluit het gesprek met de vraag aan Henk of deze een definitieve offerte wil uitbrengen.
Henk gaat terug naar zijn kantoor en slaat aan het rekenen. Hij komt inderdaad uit op een bedrag van € 25.000. Dan begaat Henk echter een vergissing. Hij stuurt vervolgens op 2 december 2005 per gewone post een offerte aan Jan waarin hij aanbiedt de schilderklus uit te voeren voor een totaalprijs van € 15.000 in plaats van € 25.000. Henk vermeldt in de offerte dat die een geldigheidsduur heeft van twee weken.
Nadat Henk diezelfde dag nog eens de kopie van de offerte bekijkt, ziet hij wat er mis is gegaan. Hij draait snel een nieuwe, verbeterde offerte uit de printer. Hij stopt er een briefje bij met de tekst: “Dit is de definitieve offerte. Gelieve de offerte die ik vandaag per gewone post verstuurde als niet verzonden te beschouwen”. De verbeterde offerte wordt vervolgens per fax naar Jan gezonden.
Wanneer Jan de fax van Henk heeft ontvangen en gelezen, legt hij die naast zich neer en wacht hij rustig de post van de volgende dag af. De volgende dag ontvangt Jan de schriftelijk verzonden offerte. Hij stuurt meteen een brief terug naar Henk waarin hij de offerte van € 15.000 aanvaardt.
Vraag 1
Is Henk door de aanvaarding van Jan gebonden aan de offerte die hij op 2 december per gewone post verstuurde?
Antwoord
Als een geldige overeenkomst tot stand komt, dan moet er sprake zijn van aanbod en aanvaarding (6:217). I.c. is er nog geen overeenkomst gesloten, omdat Henk de waarden schatte. De geschatte waarden om deze klus te voldoen was ongeveer 25.000 maar dit was nog niet zeker en zou worden onderzocht door Henk. De conclusie hieruit is dat Jan kan rekenen op ongeveer 25.000 euro.
Henk heeft het onderzocht en kwam tot de conclusie tot het bedrag dat hij ervoor rekent inderdaad 25.000 euro is. Zijn ‘wil’ is dus dit bedrag (3:33). Nadat hij zijn officiële offerte heeft verstuurd per post, kwam hij erachter dat het bedrag wat op de factuur staat niet 25.000 is, maar 15.000. Henk kan, om zijn fout te herstellen, zich beroepen op 3:37 lid 4.
Jan heeft het aanbod nog niet ontvangen of aanvaardt, treedt zijn aanbod nog niet in werking: pas op het moment dat deze wordt bereikt (3:37 lid 3). Henk kan dus zijn offerte nog wijzigen/herroepen. Omdat dit een vrijblijvend aanbod is en, zoals gezegd, het aanbod nog niet is aanvaard, kan Henk zijn aanbod herroepen op grond van art. 6:219 lid lid 2.
Uit de casus kan ook worden afgeleidt dat Henk een fax heeft gestuurd. De fax, met het definitie aanbod, heeft Jan eerder bereikt dan de post (ontvangst’bewijs’: Jan ligt dit aanbod naast zich neer). Jan is dus op de hoogte en dus vloeit hieruit voort dat het definitieve aanbod is bereikt. Henk kan zich dus beroepen op art. 3:37 lid 5.
Dat Jan het verkeerde aanbod aanvaardt, met zijn weten dat hij het verkeerde aanbod aanvaardt, heeft als gevolg dat die overeenkomst nietig is.
Conclusie:
Henk zijn wil en verklaring stemmen niet overeen (3:33). Dit is een vereisten van een geldige overeenkomst naast gerechtvaardig vertrouwen. Dat ontbreekt duidelijke bij Jan. Henk was op de hoogte en heeft Jan een fax gestuurd waarin wordt aangegeven dat zijn oude aanbod niet geldig is. Henk kan zich beroepen op art. 3:37 lid 5 omdat zijn nieuwe aanbod eerder of gelijktijdig heeft bereikt. Overigens heeft het (vrijblijvend) aanbod Jan nog helemaal niet bereikt en kan dus nog door Henk worden herroepen. (art. 6:219 lid 2).
Vraag 2
Stel dat Henk op 2 december zijn vergissing niet zou hebben opgemerkt en dat hij die vergissing op die dag dus ook niet zou hebben gecorrigeerd. Zou de aanvaarding van de offerte op 3 december door Jan in dat geval Henk binden, of ziet u nog mogelijkheden voor Henk om daar iets tegen te doen?
NB: Wanneer u géén mogelijkheden voor Henk ziet, behoeft u bij de behandeling van het leerstuk dat hier relevant is alleen maar in te gaan op het juridische argument dat uw visie ondersteunt. Zie u daarentegen wel mogelijkheden voor Henk, dan dient u het leerstuk waarop Henk zich volgens u zou moeten beroepen volledig uit te werken.
Antwoord:
Een overeenkomst komt door stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (6:217). Het aanbod van Henk is er, de aanvaarding van Jan is er nog niet, althans, dat kan ik niet uit de casus afleiden.
Omdat Henk zich heeft vergist kan Henk kan zich beroepen op 3:37 lid 4.
Voor een geldige overeenkomst is wilsovereenstemming van belang die berust op het vertrouwen van de wederpartij. Vertrouwen is hier niet aanwezig. Omdat Jan en Henk een afspraak hadden gemaakt dat het bedrag ongeveer 25.000 euro zal worden, kan door Jan worden geconcludeerd dat dit niet heel veel lager/hoger zal worden. Nadat Jan een bericht krijgt van een beduidend lager bedrag van 15.000, kan Jan zich afvragen of dit wel zo bedoeld is. Nu is de vraag: Kan Jan zich beroepen op de gegeven omstandigheden dat hij redelijkerwijze mocht toekennen of heeft opgevat dat Henk dit zo wil. Om antwoord op deze vraag te krijgen is een onderzoeksplicht op grond van 3:11, van belang.
Jan heeft dit niet gedaan en weet dus niet of de wil van Henk aanwezig is. Op 3:33 jo. 3:35 kan Jan zich dus niet beroepen.
Conclusie:
Henk heeft een beduidend lager bedrag op de offerte gestuurd die Jan heeft bereikt. Nadat Jan het bedrag heeft gelezen, kon hij weten dat dit onjuist kan wezen: Henk dacht zelf aan 25.000. De marge tussen 15.000 en 25.000 is te groot om aan te nemen dat er een wil is van Henk t.o.v. Jan. Het gevolg hiervan is dat Jan zich niet beroepen op 3:33 jo. 3:35. Jan had ook even kunnen onderzoeken, hetzij met een simpel telefoongesprek hetzij op een andere manier, of Henk dit zo bedoelde (3:11).
Einde
Btw, op blackboard werd aangegeven dat mij hieraan ongeveer moest houden:
Vraag 1
Uit de beantwoording moet in ieder geval (op de een of andere manier blijken dat u zich realiseert dat dit onderdeel van de casus gaat over de vraag of er (wat de eerste offerte van Henk betreft) al dan niet sprake is van een juridisch aanbod, gelet op het feit dat Henk heeft geprobeerd die offerte ‘ongedaan te maken’.
U moet art. 6:217 BW noemen)
- en opmerken dat voor de totstandkoming van een overeenkomst tussen Jan en Henk in beginsel is vereist dat er sprake is van een aanbod van Henk, dat door Jan is aanvaard. Vervolgens zult u moeten nagaan of dat in casu ook is ge-beurd.
- In dat kader moet u art. 6:219 lid 1 BW noemen en gemotiveerd antwoord geven op de vraag of de handeling van Henk als een ‘herroeping’ van zijn aanbod kan worden beschouwd.
- U moet voorts art. 3:37 lid 5 BW noemen en gemotiveerd antwoord geven op de vraag of de handeling van Henk als een ‘intrekking’ van zijn aanbod kan worden beschouwd.
- Uw beantwoording moet een conclusie bevatten waaruit blijkt wat het ant-woord op de vraag is.
Vraag 2
- Uit de beantwoording moet in ieder geval (op de een of andere manier) blijken dat u beseft dat dit onderdeel van de casus gaat over de toepassing van de ‘wilsvertrouwensleer’ omdat er sprake is van een ‘verschrijving’ van Henk.
- U moet art. 6:217 BW noemen en opmerken dat voor de totstandkoming van een overeenkomst tussen Jan en Henk in beginsel is vereist dat er sprake is van een aanbod van Henk, dat door Jan is aanvaard. Vervolgens zult u moeten na-gaan of dat in casu ook is gebeurd.
- U vertrekt vanuit de hoofdregel van art. 3:33 BW, die u noemt en vervolgens ook gemotiveerd toepast. De te beantwoorden vraag is dan, of Henk terecht kan betogen dat zijn wil niet overeenstemde met zijn verklaring. Let u er daar-bij op dat Henk dat in ieder geval aannemelijk zal moeten kunnen maken. Slaagt hij daarin?
- Gesteld dat Henk daar inderdaad in slaagt, zult u vervolgens art. 3:35 jo. 3:11 BW moeten noemen en gemotiveerd moeten toepassen. U noemt in dat kader de criteria van art. 3:35 BW en u gaat na of in casu aan die criteria is voldaan.
- Uw beantwoording moet een conclusie bevatten waaruit blijkt wat het antwoord op de vraag is. |
|
|
|
 |
cia76
Leeftijd: 89 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): UvA Berichten: 1831
|
Geplaatst: za 29 mrt 2008 11:04 Onderwerp: |
|
|
Bij vraag 1 is het van belang dat je de juridische termen herroeping en intrekking niet door elkaar haalt. Dit doe je volgens mij nu wel een beetje. Als een aanbod iemand nog niet heeft bereikt kun je het aanbod intrekken op basis van 3:37 lid 5. Als het aanbod iemand al wel heeft bereikt maar nog niet is aanvaard kun je onder omstandigheden herroepen op basis van 6:219. |
|
|
|
 |
Arjann87
Leeftijd: 38 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): RUG Berichten: 66
|
Geplaatst: za 29 mrt 2008 16:58 Onderwerp: |
|
|
cia76 schreef: | Bij vraag 1 is het van belang dat je de juridische termen herroeping en intrekking niet door elkaar haalt. Dit doe je volgens mij nu wel een beetje. Als een aanbod iemand nog niet heeft bereikt kun je het aanbod intrekken op basis van 3:37 lid 5. Als het aanbod iemand al wel heeft bereikt maar nog niet is aanvaard kun je onder omstandigheden herroepen op basis van 6:219. |
Bedankt voor je nuttige uitleg. |
|
|
|
 |
bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22911
|
Geplaatst: za 29 mrt 2008 17:57 Onderwerp: Re: Verbintenissenrecht tentamen |
|
|
Arjann87 schreef: | Vraag 1
Is Henk door de aanvaarding van Jan gebonden aan de offerte die hij op 2 december per gewone post verstuurde?
Antwoord
Als een geldige overeenkomst tot stand komt, dan moet er sprake zijn van aanbod en aanvaarding (6:217). I.c. is er nog geen overeenkomst gesloten, omdat Henk de waarden schatte. |
Als je schrijft "omdat", moet de rest van de zin de reden aangeven waarom het eerste deel van de zin waar is. Maar dat Henk de waarden schatte is niet de reden waarom er geen overeenkomst is gesloten. Voor een jurist is het uitermate belangrijk dat woorden als "omdat" op de juiste manier worden gebruikt.
Quote: | De geschatte waarden om deze klus te voldoen was ongeveer 25.000 maar dit was nog niet zeker en zou worden onderzocht door Henk. De conclusie hieruit is dat Jan kan rekenen op ongeveer 25.000 euro. |
Dit is waar, maar blijkt niet relevant te zijn voor het antwoord op vraag 1.
Quote: | Henk heeft het onderzocht en kwam tot de conclusie tot het bedrag dat hij ervoor rekent inderdaad 25.000 euro is. Zijn ‘wil’ is dus dit bedrag (3:33). |
Idem.
Quote: | Nadat hij zijn officiële offerte heeft verstuurd per post, kwam hij erachter dat het bedrag wat op de factuur staat niet 25.000 is, maar 15.000. Henk kan, om zijn fout te herstellen, zich beroepen op 3:37 lid 4.
Jan heeft het aanbod nog niet ontvangen of aanvaardt, treedt zijn aanbod nog niet in werking: pas op het moment dat deze wordt bereikt (3:37 lid 3). Henk kan dus zijn offerte nog wijzigen/herroepen. Omdat dit een vrijblijvend aanbod is en, zoals gezegd, het aanbod nog niet is aanvaard, kan Henk zijn aanbod herroepen op grond van art. 6:219 lid lid 2. |
Hier haal je zoals cia76 al aangaf het verkeerde artikel aan. Het gaat hier niet om art. 6:219 lid 2 BW, maar om art. 3:37 lid 5 BW (en dus een intrekking van het aanbod van 15.000 euro). Waarom je art. 3:37 lid 4 BW erbij haalt is mij niet duidelijk. Dat je art. 3:37 lid 3 BW ongeveer in één adem noemt met art. 6:219 lid 2 BW lijkt erop te duiden dat je niet goed in de gaten hebt wat er nu eigenlijk aan de hand is.
Quote: | Uit de casus kan ook worden afgeleidt dat Henk een fax heeft gestuurd. De fax, met het definitie aanbod, heeft Jan eerder bereikt dan de post (ontvangst’bewijs’: Jan ligt dit aanbod naast zich neer). Jan is dus op de hoogte en dus vloeit hieruit voort dat het definitieve aanbod is bereikt. Henk kan zich dus beroepen op art. 3:37 lid 5. |
Maar uiteindelijk noem je wel het goede artikel. Je formuleert nogal ongelukkig dat het "definitieve aanbod is bereikt", terwijl je hopelijk bedoelde dat het correcte aanbod (én de intrekking van het foutieve aanbod want daar gaat het hier om!!!) Jan heeft bereikt. Ik zou het ook geen "definitief" aanbod noemen, want definitief is een aanbod pas als dat op het eind zo blijkt, niet op het moment dat het aanbod wordt gefaxt; noem het gewoon "het aanbod van 25.000" om het te onderscheiden van "het aanbod van 15.000" dat tijdig is ingetrokken en dus niet aanvaard kan worden.
Zo te zien is je aanpak om alles op te schrijven wat in je opkomt, maar dan zou ik je aanraden om, nu je op het einde wel in de gaten lijkt te hebben (helaas blijkt enkele regels verderop dat ik me daarin vergis ) waarom er geen overeenkomst is, je antwoord nog een keer op te schrijven maar nu alleen de stappen die nodig zijn om hier op uit te komen. En maak dan goed duidelijk waarom er nu een beroep op art. 3:37 lid 5 BW kan worden gedaan en waarom daaruit volgt dat er geen overeenkomst is, want dat laat je nu onvernoemd. Door de fax wordt het aanbod van 15.000 euro tijdig ingetrokken (art. 3:37 lid 5), waardoor er geen aanbod van 15.000 euro was dat door Jan kon worden aanvaard. Zonder aanbod van 15.000 euro valt er geen bod van 15.000 euro te aanvaarden, dus is er geen overeenkomst.
Quote: | Dat Jan het verkeerde aanbod aanvaardt, met zijn weten dat hij het verkeerde aanbod aanvaardt, heeft als gevolg dat die overeenkomst nietig is. |
Als Jan een aanbod heeft aanvaard is er een overeenkomst, of dat aanbod nu "verkeerd" is of niet! Er is geen aanbod van 15.000 euro, want dat is tijdig ingetrokken en heeft daarom nooit werking gekregen.
Het maakt hier niet uit dat Jan wist dat het aanbod van 15.000 euro foutief was. Als Jan de fax ongelezen terzijde had geschoven, zou er nog steeds geen overeenkomst zijn geweest. Het is namelijk voldoende dat de fax Jan heeft bereikt: uit de fax is gerold.
Quote: | Conclusie:
Henk zijn wil en verklaring stemmen niet overeen (3:33). Dit is een vereisten van een geldige overeenkomst naast gerechtvaardig vertrouwen. Dat ontbreekt duidelijke bij Jan. |
Dit is dus helemaal fout...
Quote: | Henk was op de hoogte en heeft Jan een fax gestuurd waarin wordt aangegeven dat zijn oude aanbod niet geldig is. Henk kan zich beroepen op art. 3:37 lid 5 omdat zijn nieuwe aanbod eerder of gelijktijdig heeft bereikt. Overigens heeft het (vrijblijvend) aanbod Jan nog helemaal niet bereikt en kan dus nog door Henk worden herroepen. (art. 6:219 lid 2). |
Art. 6:219 lid 2 BW speelt zoals gezegd geen rol. Dat het aanbod vrijblijvend zou zijn is erg fout. Wat is een vrijblijvend aanbod? _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
 |
bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22911
|
Geplaatst: za 29 mrt 2008 18:40 Onderwerp: Re: Verbintenissenrecht tentamen |
|
|
Arjann87 schreef: | Vraag 2
Stel dat Henk op 2 december zijn vergissing niet zou hebben opgemerkt en dat hij die vergissing op die dag dus ook niet zou hebben gecorrigeerd. Zou de aanvaarding van de offerte op 3 december door Jan in dat geval Henk binden, of ziet u nog mogelijkheden voor Henk om daar iets tegen te doen?
Antwoord:
Een overeenkomst komt door stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (6:217). Het aanbod van Henk is er, de aanvaarding van Jan is er nog niet, althans, dat kan ik niet uit de casus afleiden. |
De aanvaarding van Jan is er juist wel! Vraag 2 vraagt toch "Zou de aanvaarding van de offerte op 3 december door Jan in dat geval Henk binden"?
Quote: | Omdat Henk zich heeft vergist kan Henk kan zich beroepen op 3:37 lid 4. |
Art. 3:37 lid 4 BW gaat over iets heel anders.
Quote: | Voor een geldige overeenkomst is wilsovereenstemming van belang die berust op het vertrouwen van de wederpartij. Vertrouwen is hier niet aanwezig. |
Nee, voor een geldige overeenkomst zijn nodig een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217 BW). Wilsovereenstemming en vertrouwen komen terug in art. 3:33 en 3:35 BW. Die bepalingen zijn hier zeker van belang, maar worden in je antwoord enigszins verhaspeld. Overigens doe je ook een losse bewering ("vertrouwen is hier niet aanwezig") zonder die te staven.
Waar vraag 2 op neerkomt is: is er een rechtsgeldig aanbod?
Een aanbod is een rechtshandeling. De vraag is of het aanbod (van 15.000 euro) een rechtsgeldige rechtshandeling is. Dan kijk je eerst naar art. 3:33 BW. Is er wilsovereenstemming? Als er geen wilsovereenstemming is, kijk je naar art. 3:35 BW. Was er gerechtvaardigd vertrouwen aan de kant van de ontvanger?
Quote: | Omdat Jan en Henk een afspraak hadden gemaakt dat het bedrag ongeveer 25.000 euro zal worden, kan door Jan worden geconcludeerd dat dit niet heel veel lager/hoger zal worden. Nadat Jan een bericht krijgt van een beduidend lager bedrag van 15.000, kan Jan zich afvragen of dit wel zo bedoeld is. Nu is de vraag: Kan Jan zich beroepen op de gegeven omstandigheden dat hij redelijkerwijze mocht toekennen of heeft opgevat dat Henk dit zo wil. |
Je vergeet wilsovereenstemming te behandelen (art. 3:33 BW). Je hebt hier wel elementen die van belang zijn voor de volgende stap, of een beroep op art. 3:35 BW opgaat.
Quote: | Om antwoord op deze vraag te krijgen is een onderzoeksplicht op grond van 3:11, van belang. |
Waarom op grond van art. 3:11 BW? (Hmm, ik zie dat je 3:11 vernoemt omdat blackboard dat doet...)
Quote: | Jan heeft dit niet gedaan en weet dus niet of de wil van Henk aanwezig is. Op 3:33 jo. 3:35 kan Jan zich dus niet beroepen. |
Je vergeet de vraag te beantwoorden die je twee regels daarvoor nog stelt.
Op zich klopt het dat Jan onderzoek moet doen naar de wil van Henk, maar je geeft niet goed aan waarom hij onderzoek moet doen.
Het juiste antwoord gaat als volgt:
1. Henk wilde een aanbod doen van 25.000 euro, maar deed een aanbod van 15.000 euro. Henk kan zich dus beroepen op het ontbreken van een met zijn verklaring overeenstemmende wil (art. 3:33 BW), tenzij Jan een geslaag beroep kan doen op het bestaan van gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:35 BW). (Volgens blackboard moet je bij een beroep op art. 3:33 BW ook aannemelijk maken dat overeenstemmende wil ontbrak. Goed, dat kan dus door te wijzen op het verschil tussen 25.000 en 15.000 euro. Ik zou zelf echter zeggen dat dit zich oplost in art. 3:35 BW, maar misschien heb ik dat mis.)
2. Het aanbod van 15.000 euro lag zo ver onder de voorlopige schatting van 25.000 euro, dat Jan niet zonder nader onderzoek erop mocht vertrouwen dat Henk dat aanbod van 15.000 euro zo bedoeld had (art. 3:35 BW, en vooruit omdat blackboard dat wil jo. art. 3:11 BW). Jan heeft verder geen navraag meer gedaan. Hij mocht dus niet gerechtvaardigd vertrouwen.
3. Jan's beroep op art. 3:35 BW slaagt dus niet, zodat Henk's beroep op art. 3:33 BW wel slaagt. Er was geen overeenstemmende wil, dus het aanbod van 15.000 euro was niet rechtsgeldig.
4. Zonder rechtsgeldig aanbod kan er geen sprake zijn van een rechtsgeldige overeenkomst, die immers slechts ontstaat door een rechtsgeldig aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217 BW)
Quote: | Conclusie:
Henk heeft een beduidend lager bedrag op de offerte gestuurd die Jan heeft bereikt. Nadat Jan het bedrag heeft gelezen, kon hij weten dat dit onjuist kan wezen: Henk dacht zelf aan 25.000. De marge tussen 15.000 en 25.000 is te groot om aan te nemen dat er een wil is van Henk t.o.v. Jan. Het gevolg hiervan is dat Jan zich niet beroepen op 3:33 jo. 3:35. Jan had ook even kunnen onderzoeken, hetzij met een simpel telefoongesprek hetzij op een andere manier, of Henk dit zo bedoelde (3:11). |
Op zich zit je aardig in de buurt, maar het is je hier niet gelukt om de juiste artikelen op de juiste plaats te zetten.
Gezien de antwoorden van blackboard ben ik er redelijk zeker van dat je die gebruikt hebt om te proberen je eigen antwoord te fabriceren. Je antwoorden stralen eerlijk gezegd niet uit dat je de stof echt goed in de vingers hebt.
De truc is om eerst te zien welke kant het op moet, om dan stap voor stap heel nauwgezet de juiste artikelen op de juiste wijze toe te passen.
Maar ja, het zou zomaar kunnen dat er bij de correctie slechts globaal wordt gekeken of voldoende juiste keywords aanwezig zijn. _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
 |
Arjann87
Leeftijd: 38 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): RUG Berichten: 66
|
Geplaatst: zo 30 mrt 2008 1:14 Onderwerp: |
|
|
Hoi bona fides, bedankt voor je nuttige uitleg!
Zoals je ziet heb ik echt veel moeite met privaatrecht.
Wederom bedankt.
Wat is overigens niet snap is het volgende (vervolg op de casus):
Vraag 3
Jan ziet zich geconfronteerd met het feit dat de buitenzijde van de galerie, eerder dan zijn oorspronkelijke bedoeling was, opnieuw geschilderd moet worden. Hij bezint zich op de mogelijke acties die hij jegens Henk zou kunnen instellen. Jan kiest er uiteindelijk voor, de overeenkomst met Henk te vernietigen. Ziet u mogelijkheden voor Jan om de overeenkomst te vernietigen?
NB: Wanneer u géén mogelijkheden voor Jan ziet, behoeft u bij de behandeling van het leerstuk dat hier relevant is alleen maar in te gaan op het juridische argument dat uw visie ondersteunt. Zie u daarentegen wel mogelijkheden voor Jan, dan dient u het leerstuk waarop Jan zich volgens u zou moeten beroepen volledig uit te werken.
Dit is toch gewoon dwaling?
Vraag 4
Stel dat Jan er inderdaad in slaagt de overeenkomst met Henk te vernietigen. Welke gevolgen heeft dat dan voor de prestaties die Jan en Henk reeds uit hoofde van die overeenkomst hebben verricht?
Wie kan mij helpen? |
|
|
|
 |
bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22911
|
Geplaatst: zo 30 mrt 2008 2:01 Onderwerp: |
|
|
Waarom zou het bij vraag 3 om dwaling gaan?
Wat betreft vraag 4, wat zijn de gevolgen van een vernietiging van een overeenkomst? Dat moet je in je boek op kunnen zoeken?
Hoe bereid je je op zo'n tentamen voor? Alleen collegeaantekeningen en boom basics of lees je ook een echt boek pagina voor pagina? _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
 |
Arjann87
Leeftijd: 38 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): RUG Berichten: 66
|
Geplaatst: zo 30 mrt 2008 13:44 Onderwerp: |
|
|
bona fides schreef: | Waarom zou het bij vraag 3 om dwaling gaan?
Wat betreft vraag 4, wat zijn de gevolgen van een vernietiging van een overeenkomst? Dat moet je in je boek op kunnen zoeken?
Hoe bereid je je op zo'n tentamen voor? Alleen collegeaantekeningen en boom basics of lees je ook een echt boek pagina voor pagina? |
Ik heb alles gelezen.
Op vraag 4 heb ik antwoord gegeven, op een 1 of andere manier is dat hierboven niet vermeld.
"De vernietiging heeft volgens art. 3:53 terugwerkende kracht: na de vernietiging wordt de rechtshandeling geacht vanaf het moment dat zij werd verricht nietig te zijn geweest." |
|
|
|
 |
bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22911
|
Geplaatst: zo 30 mrt 2008 14:59 Onderwerp: |
|
|
Ok, doordat je vraag 4 (abusievelijk) helemaal open liet dacht ik dat je geen flauw idee had.
Quote: | "De vernietiging heeft volgens art. 3:53 terugwerkende kracht: na de vernietiging wordt de rechtshandeling geacht vanaf het moment dat zij werd verricht nietig te zijn geweest." |
Klopt, maar wat zijn daar nu in concreto de gevolgen van voor Jan en Henk?
En bij vraag 3, waarom denk je dat aan de voorwaarden van dwaling wordt voldaan? Wat zijn die voorwaarden? _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
 |
Arjann87
Leeftijd: 38 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): RUG Berichten: 66
|
Geplaatst: zo 30 mrt 2008 15:13 Onderwerp: |
|
|
De overeenkomst heeft terugwerkende kracht (3:53). Maar is het mogelijk om de verf van de geschilderde schuur te verwijderen en het terug in het verfpot te stoppen? Lijkt mij niet.
De ongedaanmaking is mogelijk maar bezwaarlijk (3:53 lid 2). De ongedaanmaking is onmogelijk (dus bezwaarlijk), dan is dus niet art. 3:53 lid 2 van toepassing maar de regeling van de overschuldigde betaling (art. 6:203 en 6:210).
Is de onmogelijkheid van de ongedaanmaking te wijten aan een toerekenbare tekortkoming van Henk, dan is deze schadeplichtig (art. 6:74).
Henk is schadeplichtig.
Vraag 3 ga ik nog eens goed bekijken. Ik ben namelijk nu bezig met een ander vak (ERG). Morgen al tentamen, gelukkig ken ik deze stof beter. Hoewel ik privaatrecht wel leuker vind. |
|
|
|
 |
bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22911
|
Geplaatst: zo 30 mrt 2008 16:17 Onderwerp: |
|
|
Arjann87 schreef: | De overeenkomst heeft terugwerkende kracht (3:53). Maar is het mogelijk om de verf van de geschilderde schuur te verwijderen en het terug in het verfpot te stoppen? Lijkt mij niet. |
Dat lijkt mij ook niet, maar staat dat aan vernietiging in de weg?
Vernietiging is een rechtshandeling en geen feitelijke handeling. Het is altijd mogelijk om een overeenkomst te vernietigen. Met de vernietiging ontvalt de rechtsgrond aan eventueel reeds geleverde prestaties. Dat is zo, onafhankelijk van de vraag of die prestaties ongedaan kunnen worden gemaakt.
Art. 3:53 lid 2 BW zegt alleen dat als ongedaanmaking van de gevolgen van de overeenkomst bezwaarlijk is, dat de rechter dan desgevraagd aan de vernietiging haar werking geheel of ten dele kan ontzeggen. In de casus wordt zo te zien niet door Henk of Jan aan de rechter om toepassing van lid 2 gevraagd. Lid 2 kun je m.i. dus geheel buiten beschouwing laten. (En los daarvan ziet lid 2 op de situatie dat ongedaanmaking bezwaarlijk is, en dat is hier niet geval aangezien ongedaanmaking van het verven onmogelijk is.)
Quote: | De ongedaanmaking is mogelijk maar bezwaarlijk (3:53 lid 2). De ongedaanmaking is onmogelijk (dus bezwaarlijk), dan is dus niet art. 3:53 lid 2 van toepassing maar de regeling van de overschuldigde betaling (art. 6:203 en 6:210). |
Wat hier staat is eigenlijk onbegrijpelijk. Eerst zeg je: de ongedaanmaking is mogelijk. Dan zeg je: de ongedaanmaking is onmogelijk. Wat bedoel je nu? Zorg er altijd voor dat wat je schrijft logisch consistent is.
Het tussen haakjes vermelden van een artikel doe je om aan te geven wat de juridische basis is voor de bewering die aan de haakjes vooraf gaat. Uit het artikel dat je noemt, moet volgen dat de bewering die je deed juridisch klopt. Met een zin als "De ongedaanmaking is mogelijk maar bezwaarlijk (3:53 lid 2)." doe je een feitelijke bewering die nog niets te maken heeft met art. 3:53 lid 2. Uit art. 3:53 lid 2 volgt niet dat de ongedaanmaking mogelijk maar bezwaarlijk is.
Correct is bijvoorbeeld: de vernietiging van de overeenkomst heeft terugwerkende kracht (art. 3:53 lid 1 BW), zodat de door Jan en Henk geleverde prestaties onverschuldigd zijn. Jan kan zijn geld op grond van onverschuldigde betaling terugvorderen (art. 6:203 lid 2 BW). Henk heeft jegens Jan recht op ongedaanmaking van zijn prestatie (art. 6:203 lid 3 BW). Wat Henk precies kan terugvorderen volgt inderdaad uit art. 6:210 lid 2 BW: voor zover dit redelijk is, vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst.
Quote: | Is de onmogelijkheid van de ongedaanmaking te wijten aan een toerekenbare tekortkoming van Henk, dan is deze schadeplichtig (art. 6:74). |
Dit komt vrijwel letterlijk uit je boek, maar heeft weinig te maken met de casus.
Quote: | Henk is schadeplichtig. |
Nee.
Even met vooral gezond verstand: het ligt voor de hand dat Jan na de vernietiging in principe zijn geld terug zou moeten krijgen, maar dat Henk wel iets mag ontvangen/houden voor zijn verfwerk. Op zoiets, of iets min of meer equivalents, moet je uit zien te komen.
Het kan volgens mij niet zijn dat je je conclusie "henk is schadeplichtig" echt als een volwaardig "antwoord" op de vraag kunt zien.
Ik weet niet hoeveel tijd je al aan privaatrecht hebt besteed, maar als dat veel is (bijv. als je voor je zoveelste her studeert) ben ik eerlijk gezegd bang dat je talenten op een ander (niet juridisch) terrein liggen. Als de manier van denken je echt niet ligt, lijkt het me een martelgang. _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
 |
Arjann87
Leeftijd: 38 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): RUG Berichten: 66
|
Geplaatst: zo 30 mrt 2008 16:32 Onderwerp: |
|
|
Goederenrecht heb ik wel gehaald. Verbintenissenrecht vind ik alleen lastig van mijn juridische opleiding. Ik heb gewoon alles gehaald, alleen hier loop ik op vast. Dit is overigens mijn eerste keer dat ik hierin tentamen ga afleggen. Hopelijk komt er niet zo een soort vraag.
Wat ik ook even wil benadrukken is dat ik nu aan het leren ben voor ERG en niet voor privaatrecht. Als ik mijn tentamen van ERG heb gedaan, ga ik ook echt goed lezen wat wel en niet het geval is voor privaatrecht.
Dus zorgen maken over mijn opleiding doe ik (nog) niet. Hoewel ik dit vak echt super moeilijk vind en mij totaal niet ligt.
Toch wil ik je bedanken voor je nuttige uitleg.
bona fides schreef: | Waarom zou het bij vraag 3 om dwaling gaan?
|
Vraag 3 snap ik helemaal niet... Want als ik nu weer naar de eisen kijk...Ik denk dat dwaling het niet is als ik kijk naar 6:228 lid 2. Het is een toekomstige omstandigheid. Maar ik durf nu even niks meer te zeggen...  |
|
|
|
 |
Arjann87
Leeftijd: 38 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): RUG Berichten: 66
|
|
|
|
 |
bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22911
|
Geplaatst: zo 30 mrt 2008 17:41 Onderwerp: |
|
|
Arjann87 schreef: | Goederenrecht heb ik wel gehaald. Verbintenissenrecht vind ik alleen lastig van mijn juridische opleiding. Ik heb gewoon alles gehaald, alleen hier loop ik op vast. Dit is overigens mijn eerste keer dat ik hierin tentamen ga afleggen. Hopelijk komt er niet zo een soort vraag. |
Ok, als je goederenrecht hebt gehaald zou verbintenissenrecht ook moeten lukken. Dan houd ik het erop dat je je nog niet voldoende hebt voorbereid . Je zwemt nog tussen de bepalingen door terwijl je overheen moet kunnen kijken.
Quote: | Vraag 3 snap ik helemaal niet... Want als ik nu weer naar de eisen kijk...Ik denk dat dwaling het niet is als ik kijk naar 6:228 lid 2. Het is een toekomstige omstandigheid. Maar ik durf nu even niks meer te zeggen...  |
Zeg gerust wat je in de artikelen leest, maar probeer het op een logisch samenhangende manier op te schrijven.
Als we ervan uitgaan dat de overeenkomst ondanks vraag 1 en 2 uiteindelijk toch rechtsgeldig is gesloten, lijkt dwaling mij ook de enige mogelijkheid om nog te vernietigen. De dwaling is niet "eerder dan oorspronkelijk de bedoeling moet opnieuw geschilderd worden", want dat is inderdaad uitsloten toekomstig, maar iets als "de gebruikte verf houdt het vijf jaar uit". Dat blijkt niet te kloppen, maar was wel veronderstelling op basis waarvan Jan de overeenkomst heeft gesloten, dus een dwaling. De kwaliteit van de bij het verven gebruikte verf is een omstandigheid die bij het sluiten van de overeenkomst niet uitsluitend toekomstig is. Uit de casus volgt duidelijk dat Jan de overeenkomst niet zou hebben gesloten als hij had geweten dat de gebruikte verf het geen vijf jaar zou uithouden. Dus aan de aanhef van art. 6:228 lid 1 is voldaan. Vervolgens kijk je naar de gevallen a, b en c.
Geval a doet zich niet voor. Geval b nu. Wist of behoorde Henk te weten dat de verf het geen vijf jaar zou uithouden? Ja, dat behoorde hij als schilder te weten. Had Henk in verband met wat hij wist of behoorde te weten Jan moeten inlichten? Ja, want Henk wist dat het voor Jan van belang was dat de verf het langer dan 5 jaar zou uithouden. Dus er is volgens mij voldaan aan art. 6:228 lid 1 sub b BW.
Mocht je vinden dat Henk als schilder niet hoefde te weten dat de gebruikte verf niet van goede kwaliteit was, dan kun je het op sub c gooien. Aan die voorwaarden lijkt ook te worden voldaan, de uitwerking laat ik weg.
In verband met lid 2 moet je je nu afvragen of de dwaling voor rekening van Jan moet blijven. Omdat Henk zijn inlichtingenplicht heeft verzaakt (in het geval van sub b), doet het er niet toe of Jan een onderzoeksplicht had (noem hierbij het relevante arrest, ben ik even kwijt). Als je op sub c was uitgekomen moet je je bij lid 2 afvragen of Jan een onderzoeksplicht had t.a.v. het punt waarop hij dwaalde en of hij daaraan heeft voldaan. _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
 |
Arjann87
Leeftijd: 38 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): RUG Berichten: 66
|
Geplaatst: zo 30 mrt 2008 18:06 Onderwerp: |
|
|
Bedankt weer voor je toevoeging. Ik snap het!
Nu dan maar hopen dat ik deze vraag wél krijg!
Btw, had je al naar mijn mc-vragen gekeken? |
|
|
|
 |
|
|
U mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen U mag geen reacties plaatsen U mag uw berichten niet bewerken U mag uw berichten niet verwijderen U mag niet stemmen in polls
|
|
|
|