Arjann87
Leeftijd: 38 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): RUG Berichten: 66
|
Geplaatst: di 01 apr 2008 13:21 Onderwerp: Verbintenissenrecht tentamen (MC-vragen) |
|
|
Hoi, omdat het vorige topic is opgelost (verbintenissenrecht tentamen), heb ik nog 1 'toets' waarvan ik jullie vraag om het even na te kijken!
Alvast bedankt (het zijn slechts 11 vragen):
Overigens heb ik nog wat meerkeuze vragen. Mocht je deze nog even willen nakijken, graag!
Vraag 1
Hans heeft vorig jaar, onder invloed van dagelijkse verslaggeving rond de Tour de France, in een opwelling een racefiets gekocht. Het afgelopen jaar heeft hij echter niet eens de geringste aandrang gevoeld om een keer een rondje te gaan toeren. Hans besluit dan ook de fiets op marktplaats.nl te koop aan te bieden voor € 900,- (€ 300,- minder dan hij er vorig jaar in de winkel voor betaald heeft). Nog dezelfde dag wordt Hans gebeld door Fred die zegt de fiets graag te willen kopen als de fiets inderdaad ‘nooit gebruikt’ is zoals in de advertentie staat te lezen. Hans bevestigt dat hij de fiets nooit heeft gebruikt. Fred besluit daarop direct naar Hans toe te komen. Hij betaalt de € 900,- en gaat op zijn nieuwe aanwinst naar huis. Al snel bemerkt Fred dat de voorband toch wat aan de zachte kant is. Wanneer hij de band met de op het frame van de fiets geklemde fietspomp probeert op te pompen, blijkt deze echter nauwelijks te werken. Hierop fietst Fred terug naar het Huis van Hans en vertelt hem dat hij van de koop af wil omdat de fietspomp niet goed werkt.
Welke stelling is juist?
a. Fred kan de overeenkomst vernietigen wegens dwaling; hij dacht een ongebruikte fiets gekocht te hebben en mocht daarom een goed werkende fietspomp verwachten.
b. Fred kan de overeenkomst ontbinden omdat er sprake is van een tekortkoming.
c. Fred kan de overeenkomst niet ontbinden, want de tekortkoming is te gering om de ontbinding te rechtvaardigen.
d. Geen van bovenstaande stellingen is juist.
Vraag 2
Met het oog op het naderende EK-voetbal bestelt Frank Schepers een partij vlaggetjes, petjes en sjaaltjes bij feestartikelenfabriek Gangmakers BV. Op deze artikelen zal het EK-logo en het jaartal worden gedrukt. Frank is van plan deze artikelen voorafgaand aan de wedstrijden bij de ingang van de speelstadions te verkopen. Met dat doel huurt hij alvast een mobiele stand voor de duur van het toernooi. De huurtermijnen bedragen € 3000, -. Frank laat dit bedrag overmaken. Een week voor het begin van het toernooi laat Gangmakers BV weten door technische problemen de artikelen pas over vijf weken te kunnen leveren, precies een dag na het einde van het toernooi. Frank wenst zijn schade te verhalen op Gangmakers BV. Moet hij daarvoor Gangmakers BV eerst in gebreke stellen?
Welke stelling is juist?
a. Nee. Nakoming is blijvend onmogelijk dus Gangmakers BV is direct in verzuim, geen ingebrekestelling nodig.
b. Nee. Nakoming is tijdelijk onmogelijk, er kan nog nagekomen worden. Omdat er een fatale termijn is afgesproken treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in.
c. Ja. Nakoming is tijdelijk onmogelijk, er kan nog nagekomen worden. Maar Gangmakers BV moet eerst in gebreke worden gesteld, voordat het bedrijf in verzuim verkeert. Een ingebrekestelling is nu eenmaal altijd vereist bij tijdelijke onmogelijkheid van nakoming.
d. Ja. Nakoming is weliswaar blijvend onmogelijk, maar voordat er schadevergoeding gevorderd kan worden, moet er nu eenmaal altijd eerst een ingebrekestelling worden gestuurd, om de schuldenaar te sommeren.
Ik denk B: art. 6:74 jo. art. 6:81 jo. art. 6:83 sub c.
Vraag 3
A verkoopt op 30 juni 2007 zijn bank aan buurman B. Aangezien de levering van de
bank achterwege blijft en A niet reageert op een door B uitgebrachte ingebrekestelling, raakt
A op 15 juli in verzuim.
Stelling I Op 20 juli slaat de bliksem in in het huis van A waardoor het huis en de bank door brand verwoest worden. A kan zich in dit geval niet op overmacht beroepen en dient de daardoor ontstane schade aan B te vergoeden.
Stelling II Op 20 juli treft een overstroming het dorp van A en B. Alle huizen komen twee meter onder water te staan. Hierdoor heeft de bank elke waarde verloren. A kan zich ook in dit geval niet op overmacht beroepen en dient de daardoor ontstane schade aan B te vergoeden.
a. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
b. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
c. Beide stellingen zijn juist
d. Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 4
A verkoopt 10 ton appels aan B. A reageert niet op een door B uitgebrachte ingebrekestelling, en hij laat de daarin opgenomen termijn voor nakoming verlopen.
Stelling I A is in verzuim, maar kan zijn verzuim zuiveren door alsnog 10 ton appels te leveren, mits hij daarbij (aanvullende) schadevergoeding aanbiedt.
Stelling II A kan zijn verzuim niet langer zuiveren door alsnog 10 ton appels te leveren, in het geval B schriftelijk aan A te kennen heeft gegeven dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert.
a. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
b. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
c. Beide stellingen zijn juist
d. Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 5
Wim Smeer is schilder. Hij is in dienst bij de schildersbedrijf Van Veen. Op een bepaald moment is Wim Smeer bezig om het huis van Mevrouw De Jong te schilderen. Per ongeluk stoot hij een 5 literblik verf om. Het blik valt naar beneden en brengt serieuze schade toe aan de auto van Mevrouw Vriesenveen. Deze auto moet worden uitgedeukt, gereinigd en opnieuw gespoten.
Welke stelling is juist?
a. Mevrouw Vriesenveen kan enkel Wim Smeer met succes aansprakelijk stellen voor de schade aan haar auto.
b. Mevrouw Vriesenveen kan enkel schildersbedrijf Van Veen met succes aansprakelijk stellen.
c. Schildersbedrijf Van Veen kan, voor zover zij tot betaling van de schade van mevrouw Vrieseveen is gegaan, deze kosten inhouden op het loon van Wim Smeer.
d. Geen van bovenstaande stellingen is waar.
Waarom?: 6:76
Vraag 6
In welke van de onderstaande gevallen bestaat er aansprakelijkheid van de bezitter van het betreffende dier op basis van art. 6:179 BW.
a. Een uit de stal van boer A ontsnapte koe, waarvan ten tijde van het uitbreken nog niet bekend was dat deze leed aan een ernstige dierziekte, besmet de koeien van boer B.
b. Een inbreker raakt gewond doordat hij wordt aangevallen door de hond van de bewoner.
c. Een hond schiet bij het opengaan van de voordeur achter een kat aan en rent daarbij de weg op. De juist voorbijrijdende Karel geeft, in een uiterste poging de hond te ontwijken, een ruk aan zijn stuur en botst tegen een lantaarnpaal.
d. In alle bovenstaande gevallen.
Vraag 7
De zusjes Cato van 16 en Anna van 13 zijn samen met hun broertje Louis van 14 en hun moeder aan het winkelen in een filiaal van Albert Heijn in Amsterdam. Terwijl Anna en hun moeder bij de kaasafdeling staan, lopen Cato en Louis naar de groenteafdeling en beginnen elkaar te bekogelen met alles wat ze maar in hun handen kunnen krijgen: tomaten, appels, bloemkolen, avocado’s etc. Het is al gauw een grote puinhoop en de schade (stukgegooide ruit en opruimkosten) is aanzienlijk.
Wie is voor vergoeding van deze schade aan te spreken?
a. Alleen Cato
b. Alleen Cato en Louis
c. Alleen Cato en de moeder
d. Cato, Louis en de moeder
Vraag 8
Sjoerd rijdt op een brommer en wordt aangereden door een auto. Sjoerd, die geen helm droeg ten tijde van de aanrijding, loopt ernstig hoofdletsel op. Het ongeval was te wijten aan een verkeersfout van de automobilist. Vast staat echter dat Sjoerd geen letsel had opgelopen als hij zijn helm zou hebben gedragen.
Stelling I De automobilist is niet aansprakelijk voor deze letselschade omdat het causaal verband tussen de verkeersfout en de hoofdletsel ontbreekt.
Stelling II De schadevergoedingsverplichting van de automobilist zal worden verminderd op basis van eigen schuld (art. 6:101 BW).
a Stelling I is juist, stelling II is onjuist
b Stelling I is onjuist, stelling II is juist
c Beide stellingen zijn juist
d Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 9
Stelling I Een bezitter van een gebrekkige opstal kan zich nooit op een rechtvaardigingsgrond beroepen.
Stelling II Wanneer iemand in de openbare registers als eigenaar van een opstal staat vermeld, mag een benadeelde uitgaan van het vermoeden dat diegene ook de bezitter van de opstal is.
a Stelling I is juist, stelling II is onjuist
b Stelling I is onjuist, stelling II is juist
c Beide stellingen zijn juist
d Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 10
Voor het geven van spirituele yogalessen huurt Marjolein van eigenaresse Annemarie een klein pandje aan de Prinsengracht. Op een dag storten plotseling een aantal losliggende dakpannen naar beneden waardoor een onfortuinlijke voorbijganger gewond raakt. Wie is aansprakelijk?
a. Marjolein
b. Annemarie
c. Marjolein en Annemarie
d. Geen van beiden
Vraag 11
Jan heeft onlangs zijn 6 jarige zoon verloren als gevolg van een verkeersongeval. Dit ongeval was veroorzaakt door een dronken automobilist. Jan heeft vanzelfsprekend veel verdriet vanwege het verlies van zijn zoon. Jan kan een vergoeding vorderen op basis van:
a. Art. 6:106 BW
b. Art. 6:107 BW
c. Art. 6:108 BW
d. Geen van bovengenoemde wetsbepalingen
Mvg, |
|