Gwenny
Leeftijd: 63 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1998
|
Geplaatst: di 15 aug 2006 15:50 Onderwerp: Te veel nadruk op versoepeling van het ontslagrecht |
|
|
Te veel nadruk op versoepeling van het ontslagrecht
Van onze medewerker
Eind juni bracht de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn politieke testament uit in de vorm van een voor de Tweede Kamer bestemde Notitie Ontwikkelingen en keuzes in het stelsel van werk en inkomen. De vraag is of De Geus hierin niet te veel verwacht van versoepeling van het ontslagrecht en vermindering van de WW-bescherming.
In velerlei opzicht is de notitie een belangwekkend document; niet alleen omdat het de contouren aangeeft van het toekomstige stelsel, maar ook omdat het tegelijkertijd een impliciete verantwoording biedt voor de beleidskeuzes die minister De Geus in de afgelopen jaren heeft gemaakt.
Het zal ingewijden niet verbazen dat een van de centrale onderdelen van de notitie handelt over de wisselwerking tussen ontslagbescherming, WW en scholing c.q. actief arbeidsmarktbeleid. De achterliggende gedachte van de minister is dat een combinatie van verminderde ontslagbescherming, een minder genereuze WW en meer scholingsinspanningen zullen bijdragen aan een verhoging van de arbeidsparticipatie van laaggeschoolden, ouderen en vrouwen. Vanuit dit perspectief legt de minister aan de Tweede Kamer een drietal aanpassingsrichtingen voor.
De eerste betreft meer externe flexibiliteit en minder zekerheid. Dit is te realiseren door enerzijds de ontslagkosten van bedrijven naar beneden te brengen door middel van vereenvoudiging en standaardisering van de bestaande administratieve en rechterlijke procedures (dejuridisering), door het verlagen of maximeren van ontslagvergoedingen, het bekorten van opzegtermijnen en het beperken van wettelijke ontslagverboden. Anderzijds moet de WW worden versoberd om op die manier werklozen te prikkelen tot het snel vinden van een nieuwe baan. Dat wordt vergemakkelijkt omdat bedrijven in het geval van lagere ontslagkosten sneller nieuw personeel zullen aannemen.
De tweede voorgestelde aanpassingsrichting betreft meer externe flexibiliteit, meer toezicht en actief arbeidsmarktbeleid. In deze optie wordt de ontslagbescherming versoepeld, maar blijft de WW op niveau. Het beroep op een uitkering wordt tegengegaan door middel van een streng toezicht en sancties. Daarnaast ligt het accent op actief arbeidsmarktbeleid in de vorm van scholingsprogramma's, loonkostensubsidies en werkgelegenheidsprojecten in de publieke sfeer. Deze aanpassingsrichting kost de overheid meer geld dan de eerste, maar biedt werknemers meer zekerheid. Werkgevers hebben lagere ontslagkosten.
Ten slotte betreft de derde aanpassingrichting een combinatie van meer interne flexibiliteit, meer scholing en een grotere rol voor de sociale partners. Dit kan worden bereikt door een intensivering van de scholingsinspanningen binnen bedrijven, grotere loonflexibiliteit en flexibeler werktijden. Het ontslagstelsel en de WW blijven zoals ze zijn en worden niet versoberd.
Het is de vraag hoe reëel deze derde aanpassingsrichting nog is, omdat er al maatregelen in gang zijn gezet die moeten leiden tot versoepeling van het ontslagrecht en de ontslagpraktijk (waaronder een beperking van de verwijtbaarheidtoets en de vervanging van het lifo-beginsel door het afspiegelingsbeginsel). Daarnaast leven er in de boezem van het kabinet duidelijke ideeën over een verdere versobering van de werkloosheidswetgeving.
Alles bijeengenomen lijkt het erop dat de eerste aanpassingsrichting, in combinatie met elementen van de tweede en derde aanpassingsrichting, in de toekomst nader gestalte zal krijgen. Voor het krijgen van een idee over de mogelijke meer precieze 'fine-tuning' van toekomstige hervormingsvoorstellen is het de moeite waard te kijken naar hoe Nederland op dit moment internationaal in vergelijking met andere Westerse landen scoort.
Dan blijkt onder andere dat ons land gemiddeld achterblijft wat betreft het aantal hoger opgeleiden in de beroepsbevolking in vergelijking met andere Oeso-landen, dat Nederland ca. twee miljoen werknemers zonder startkwalificatie heeft en daarnaast een relatief groot aantal voortijdige schoolverlaters kent.
Daarnaast doet de Nederlandse WW gemiddeld genomen niet onder voor werkloosheidsverzekeringen in andere landen en is ook de uitstroom behoorlijk, behoudens onder diegenen die langer dan een jaar werkloos zijn (vooral laaggeschoolden en ouderen). Op het punt van ontslagbescherming ten slotte behoort Nederland tot de middenmoot binnen de Oeso, met uitzondering van de bescherming van tijdelijke arbeid.
Dit alles roept de vraag op of er niet te veel heil wordt verwacht van een versoepeling van het ontslagrecht en een vermindering van de WW-bescherming en of het niet beter zou zijn de prioriteit in het sociale beleid vooralsnog te verleggen naar doelgerichte inspanningen die leiden tot minder voortijdige schooluitval, een toename van startkwalificaties, meer hoger opgeleiden en op de verbetering van de zwakke arbeidsmarktpositie van laaggeschoolden en ouderen.
Erik de Gier
De auteur is directeur van het ITS en hoogleraar comparatief arbeidsmarktbeleid aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Uit Staatscourant nr. 156 van 14 augustus 2006 _________________ Het leven is een lichtflits tussen twee eeuwigheden van duisternis.
*Vladimir Nabokov*
(8/60.2 en 8/60.2) |
|