ontnemingsvordering(berekening) bij criminele organisatie?

[jan piet]

Geachte lezers,

Heeft er iemand een idee hoe de berekening van wederechtelijk verkregen voordeel bij deelname criminele organisatie voor opiumwet wordt berekend?
Omdat er sprake is van veroordeling criminele organisatie wordt er dan altijd pondsgewijs berekend?

Alvast bedankt.

[hilde12]

Waarom wil je dat weten ?

[NickV]

[marja.verstralen]

Dag,*
* Aan dit advies kunt u geen rechten ontlenen.

Ik ben niet echt thuis in de ontnemingsmaterie, toch enkele opmerkingen:
I. Over de wijze van berekening
- Art. 511f Sv (Wetboek van Strafvordering) De schatting van het voordeel moet op de inhoud van wettige bewijsmiddelen zijn gebaseerd. Het voordeel wordt berekend door een Bureau Financiële Ondersteuning (BFO) naar aanleiding van het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO, art. 126 – 126f Sv).
- Het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel schijnt een lastige klus te zijn. Twee toegestane berekeningsmanieren/ bewijsmethoden:
* Klassieke methode: uit de bewijsmiddelen volgt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit kan ontnomen worden.
* Extrapolatiemethode: bij veroordeelde wordt vermogen aangetroffen waarvan de herkomst onduidelijk is. Dit mag als wederrechtelijk verkregen voordeel worden toegerekend aan het strafbaar feit waarvoor hij veroordeeld is, of waarvan aannemelijk is geworden dat hij het heeft begaan.

II. Over veroordeling wegens art. 140 Sr deelname aan criminele organisatie en ponds-pondsgewijze verdeling:
Ik weet niet, of de rechter bij veroordeling op grond van art. 140 Sr (Wetboek van Strafrecht) altijd zal overgaan tot ponds-pondsgewijze verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Wel weet ik, dat dit toegestaan is, ook al heeft de veroordeelde de feiten die de criminele organisatie waaraan hij heeft deelgenomen, gepleegd heeft, niet zelf gepleegd.

Voor ponds-pondsgewijze verdeling is vereist:
1. Veroordeling voor deelneming aan criminele organisatie, art. 140 Sr.
2. De organisatie heeft daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel genoten uit concrete strafbare feiten waarop haar oogmerk is gericht.
3. Uit de bewijsmiddelen volgt dat veroordeelde feitelijk deelde in de opbrengst.

Is aan deze vereisten voldaan, dan is door de ontneming geen sprake van strijd met de onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens), zo heeft de Hoge Raad beslist in zijn arrest van 8 juli 2008, LJN BD6046.

Met vriendelijke groet,

Marja Verstralen

[hilde12]