Content Syndication
|
|
|
|
 |
Pagina 1 van 1 |
|
|
Auteur |
Bericht |
alicante86
Leeftijd: 95 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UM
Berichten: 18
|
Geplaatst: wo 26 dec 2007 11:55 Onderwerp: Beding in huurovereenkomst |
|
|
Ik heb een huurovereenkomst voor een jaar afgesloten. Wat ook in deze overeenkomst staat is dat er elke keer voor mei opgezegd moet worden (3 maanden voor het einde van het huurcontract). Doe je dit niet dan loopt de huur automatisch nog een jaar door. Mijn vraag is of het wel mogelijk is dat de verhuurder dit in het contract heeft laten zetten? |
|
|
|
 |
cia76
Leeftijd: 89 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): UvA Berichten: 1828
|
Geplaatst: wo 26 dec 2007 13:45 Onderwerp: |
|
|
Even snel gekeken (ben geen deskundige op het gebied van huurrecht):
In onderafdeling 4 van afdeling 5 (huur van woonruimte) boek 7 BW is beschreven hoe huur eindigt. In artikel 271 staat hoe opzegging van de huur geschiedt inclusief de termijnen die hierbij in acht moeten worden genomen. De artikelen daarop volgend geven bijzondere regelingen over hoe opzegging kan geschieden als een gebrek in een van de verbintenissen is ontstaan. Artikel 282 geeft aan dat de artikelen 272 tot en met 281 van dwingend recht zijn. Artikel 7:271 lid 7 zegt dat ook van dit artikel niet mag worden afgeweken en dat bedingen die hiervan afwijken nietig zijn.
CONCLUSIE: HET BEDING IN DE HUUROVEREENKOMST IS NIETIG
Artikel 7:271 geeft je de geldige regels.
Gaarne bevestiging of weerlegging van medeforummers.
Off topic: MERRY CHRISTMASS!!! |
|
|
|
 |
DannyBoy
Leeftijd: 40 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): RUG
Berichten: 52
|
Geplaatst: wo 26 dec 2007 14:14 Onderwerp: |
|
|
Volgens mij is het beding wel geldig.
Uitgangspunt is dat bij huur voor bepaalde tijd aangegaan, deze eindigt na het verstijken van die tijd, zonder opzegging, art. 7:228 lid 1 BW.
Voor de huur van woonruimte (ik ga er vanuit dat alicante86 woonruimte huurt) wordt daarop een uitzondering gemaakt in art. 7:271 BW. Het enkele verloop van de huurtijd doet de huur niet eindigen, opzegging is vereist. Verolgens staat in art. 7:271 lid 5 sub a BW:
Quote: |
5.
Bij de opzegging moeten de volgende termijnen in acht worden genomen:
a. bij opzegging door de huurder: een termijn gelijk aan de tijd die tussen twee opvolgende voor betaling van de huurprijs overeengekomen dagen verstrijkt, doch niet korter dan een maand en niet langer dan drie maanden;
|
Een opzegtermijn van drie maanden is dus m.i. toegestaan, een langere termijn echter niet. Een beding waarin een opzegtermijn (voor de huurder) van bijvoorbeeld vier maanden in staat is nietig o.g.v. art. 7:271 lid 7 BW, tenzij er sprake is van een situatie als beschreven in lid 8 van dat artikel. |
|
|
|
 |
cia76
Leeftijd: 89 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): UvA Berichten: 1828
|
Geplaatst: wo 26 dec 2007 14:21 Onderwerp: |
|
|
Nu ik wat beter lees (zowel de casus, die over een tijdelijk huurcontract van een jaar gaat, als het artikel) zie ik dat Dannyboy het beter op zijn netvlies heeft. Sorry voor de eventuele vals hoop die ik gaf.
Even verder graven nog: stel dat TS gewoon maandelijks betaalt, is het dan niet zo dat de max termijn een maand bedraagt?
alicante86, wat is uw probleem met dit beding eigenlijk? |
|
|
|
 |
abraxes
Leeftijd: 45 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: wo 26 dec 2007 14:32 Onderwerp: |
|
|
Dit onderwerp is al eens ter sprake gekomen. Aanvankelijk was een dergelijke constructie toegestaan, maar Bona Fides kwam op de proppen met ik meen de mvt van betrefend artikel op grond waarvan mogelijk een ander oordeel zal moeten volgen. Ik ben er niet zeker van. Wel heb ik hier een boek waarin een heel betoog is opgenomen ter ondersteuning van die constructie, die aanvankelijk gold. Eventueel kan ik daar wel een samenvatting van maken. |
|
|
|
 |
DannyBoy
Leeftijd: 40 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): RUG
Berichten: 52
|
Geplaatst: wo 26 dec 2007 14:49 Onderwerp: |
|
|
Bij nadere lezing van art. 7:271 lid 5 sub a BW lijkt het mij niet zonder meer mogelijk om i.c. vast te stellen of een dergelijk beding geldig is of niet.
Uitgangspunt lijkt de termijn te zijn tussen "twee opvolgende voor betaling van de huurprijs overeengekomen dagen".
Als alicante86 nu elke laastste dag van de maand de huur moet betalen, dan zou de opzegtermijn ook een maand moeten zijn en zou het beding dus wel nietig zijn.
Als alicante86 echter, om wat voor reden dan ook, alleen huur hoeft te betalen na elk half jaar, dan is de termijn - gelijk aan de tijd die tussen twee opvolgende voor betaling van de huurprijs overeengekomen dagen - zes maanden en dan zou het beding niet nietig zijn. Anders gezegd: een (beding met een) opzegtermijn van drie maanden is alleen dan geldig wanneer de termijn tussen twee opvolgende dagen van betaling van de huur drie maanden of meer is.
De vraag die rest is dan: alicante86, wanneer moet jij huur betalen? |
|
|
|
 |
DannyBoy
Leeftijd: 40 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): RUG
Berichten: 52
|
Geplaatst: wo 26 dec 2007 17:28 Onderwerp: |
|
|
In LJN AP1714 wordt een en ander duidelijk gemaakt:
(gedaagde is de huurder, eiser de verhuurder)
Quote: | 5.3 Het contract geeft [gedaagde] de mogelijkheid tot opzegging met een opzegtermijn van tenminste drie maanden. Nu de dagvaarding in deze zaak niet voor 1 augustus 2003 is uitgebracht dient de onderhavige vordering te worden beoordeeld naar het sedert die datum geldende huurrecht. Art 7:271 lid 5 BW schrijft voor opzegging door de huurder een opzegtermijn voor die gelijk is aan de tijd die tussen twee opvolgende voor betaling van de huurprijs overeengekomen dagen verstrijkt, zij het dat die termijn nooit korter dan één maand en nooit langer dan drie maanden mag zijn.
De termijn die in het huurcontract is opgenomen komt dus in strijd met deze wettelijke bepaling en is daarom ingevolge het 7e lid van genoemd artikel nietig. Dit betekent dat [gedaagde], nu de huurbetaling per maand geschiedde, een opzegtermijn van één maand in acht moest nemen.
|
|
|
|
|
 |
cia76
Leeftijd: 89 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): UvA Berichten: 1828
|
Geplaatst: wo 26 dec 2007 18:08 Onderwerp: |
|
|
Conclusie voor TS in mensentaal: het beding is nietig wanneer je maandelijk je huur betaalt. |
|
|
|
 |
bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22911
|
Geplaatst: wo 26 dec 2007 20:30 Onderwerp: |
|
|
Precies, en het is volgens mij zeer ongebruikelijk om de huur niet maandelijks te moeten betalen. Het beding is dus naar alle waarschijnlijkheid nietig.
Waar abraxes denk ik op doelt is dat na afloop van het eerste jaar (de "bepaalde tijd"), de huurovk voor bepaalde tijd overgaat in een huurovk voor onbepaalde tijd. Althans, dat heb ik in een eerdere draad beweerd onder verwijzing naar de parlementaire behandeling van het nieuwe huurrecht. Onder het oude huurrecht heeft de HR een uitspraak gedaan die in een andere richting wees, maar de uitleg van de HR is in de (latere) parlementaire behandeling van het nieuwe recht expliciet afgewezen.
Voor de geldigheid van het opzegtermijnbeding lijkt dit niet van belang. Uitgaande van een maandelijks te betalen huur is dat beding nietig gezien art. 7:271 lid 5 sub a jo. lid 7 BW. Het is echter wél van belang voor de mogelijkheden van alicante86 om op te zeggen: tenzij hij nog in het eerste jaar van zijn huur zit, kan hij op grond van art. 7:271 lid 2 (jo. lid 7) BW per het einde van iedere maand opzeggen (met een opzegtermijn van 1 maand). _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
 |
abraxes
Leeftijd: 45 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: wo 26 dec 2007 23:25 Onderwerp: |
|
|
bona fides schreef: |
Waar abraxes denk ik op doelt is dat na afloop van het eerste jaar (de "bepaalde tijd"), de huurovk voor bepaalde tijd overgaat in een huurovk voor onbepaalde tijd. Althans, dat heb ik in een eerdere draad beweerd onder verwijzing naar de parlementaire behandeling van het nieuwe huurrecht. Onder het oude huurrecht heeft de HR een uitspraak gedaan die in een andere richting wees, maar de uitleg van de HR is in de (latere) parlementaire behandeling van het nieuwe recht expliciet afgewezen.
|
Juist, het beding van stilzwijgende verlenging van een contract voor bepaalde tijd, indien niet tijdig wordt opgezegd.
Quote: | Het is echter wél van belang voor de mogelijkheden van alicante86 om op te zeggen: tenzij hij nog in het eerste jaar van zijn huur zit, kan hij op grond van art. 7:271 lid 2 (jo. lid 7) BW per het einde van iedere maand opzeggen (met een opzegtermijn van 1 maand). |
Ik ben daar niet zeker van. De eerder gestelde overwegingen daaromtrent gelden helaas nog onverkort.
Quote: | dof:
Daarnaast wil ik nog opmerken dat een huurcontract dat voor 1 jaar bepaalde duur is en dan steeds wordt verlengd met 1 jaar niet wordt aangemerkt als een contract voor bepaalde duur. Hier zijn al verschillende uitspraken over geweest. Dus als de bedoeling is dat het contract weer verlengd wordt met 1 jaar, is er sprake van onbepaalde duur. Dan is ook tussentijdse opzegging van jou kant mogelijk.
Abraxes:
Nee hoor. Zou er in casu (mocht de bepaling zo worden opgevat wat ik overigens sterk betwijfel) sprake zijn van stilzwijgende verlenging met een jaar dan is de huurder daar aan gebonden, indiende deze niet tijdig opzegt.
Bona Fides:
Zoals uit mijn reacties hierboven blijkt, ben ik het met dof eens. Een huurovk die voor bepaalde tijd is aangegaan wordt bij stilzwijgende verlenging dwingend geconverteerd in een huurovk voor onbepaalde tijd. Bij een huurovk voor onbepaalde tijd geldt een opzegtermijn van 1 betaaltermijn voor de huurder. Dus als eenmaal het eerste jaar voorbij is, kan de huurder steeds met inachtneming van 1 maand opzeggen.
Abraxes:
HR 2 december 1994, NJ 1995, 401
Bona Fides:
De parlementaire behandeling is van recenter datum, zie het vervolg van mijn reactie hierboven. In Kamerstukken II 1999/00, 26 089, nr. 6 p. 40-41 wordt NJ 1995, 401 bovendien expliciet verworpen:
Vóór het voormelde arrest werd in de literatuur dan ook op billijkheidsgronden een andere opvatting verdedigd, die erop neerkwam dat een beding dat tot stilzwijgende verlenging voor een bepaalde tijd leidde, ongeoorloofd is; men zie de noot van PAS onder het arrest. In het wetsvoorstel is er de voorkeur aan gegeven deze laatste opvatting alsnog uitdrukkelijk in de wet op te nemen door art. 230, voor wat betreft de stilzwijgende verlenging, tot dwingend recht te maken.
Abraxes:
Interessant. Ik zie echter in art. 7:230 geen uitdrukkelijke bepaling dat stilzwijgende verlenging ongeoorloofd is. Duidelijk is wel dat er kritiek was. Maar ja, inmiddels is de politieke samenstelling alweer veranderd. Het zou overigens uitkomst bieden indien we een relevant arrest bemachtigen van latere datum dan geciteerde Parl. gesch.
|
Ik zie kortom geen bevestiging in artikel 230 van het in de parl. gesch. besprokene, inhoudende art 230 expliciet dwingend te verklaren (het betreffende art kent een semi-dwingend karakter). Voorts is de parl. Gesch. zoals Bona Fides terecht opmerkt van meer recente datum dan de genoemde uitspraak, waarin een beding tot stilzwijgende verlenging van een huurovk van bepaalde tijd, tekens voor bepaalde tijd, werd toegestaan. Maar, zo zie ik nu, het boek ‘hoofdlijnen in het huurrecht’, waarin deze constructie wordt verdedigd, is weer van meer recente datum dan het bepaalde in de parl. Gesch. (nog geactualiseerd na 2003). Weliswaar geen zekerheid biedende, maar desalniettemin zou ik de specialistische kennis van de prof en de meesters in de rechten, die betrokken zijn geweest bij volbrenging van dit boek niet geheel willen uitvlakken. Zulks geldt mogelijkerwijs des te meer nu er zeer expliciet is ingegaan op onderhavig vraagstuk. In de zin van dat het buitengewoon slordig zou zijn geen acht te hebben geslagen op de politieke bewegingen, of wel, doch niet overgaan tot verwerking daarvan, in het boek. Dat niet als uitgangspunt nemende, rest nog, het bepaalde in de parl. gesch. Over de betekenis van de parl. gesch. als zodanig en de uitstraling daarvan jegens de rechter ter zake oordeelsvorming behoeft weinig te worden gezegd, lettende op de wijsheid in 'ons virtuele huis'. Dat ik niet zeker ben omtrent hetgeen rechtens is, laat zich derhalve verklaren, althans, dat hoop ik. |
|
|
|
 |
bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22911
|
Geplaatst: do 27 dec 2007 0:07 Onderwerp: |
|
|
Zie hier voor de volledige discussie. Ook Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 40 is relevant. Met dergelijke opmerkingen in de MvT en de parlementaire behandeling van het inmiddels in werking getreden nieuwe huurrecht, twijfel ik er niet aan dat de regel uit NJ 1995, 401 m.b.t. het oude huurrecht niet meer geldt. De wil van de wetgever is toch erg duidelijk. (Dat er intussen weer verkiezingen zijn geweest is weinig relevant. Het gaat om de wil van de wetgever op het moment dat de wet werd aangenomen, en die wil blijkt uit het dossier van de parlementaire behandeling.)
Zie verder ook Kluwer Plaza, Groene serie privaatrecht, Handboek huurrecht, aant. 54. Daarin onder meer het volgende over de redenering van Rossel (de schrijver van jouw boek):
Quote: | De ruime betekenis van het begrip bepaalde tijd in HR 2 december 1994, NJ 1995, 401 (Stassen/De Visscher), is dus voor woonruimtehuur vervallen. Aldus ook: Huydecoper 2006 (T&C Huurrecht ), art. 7:271 aant. 3 en art. 7: 230 aant. 2; De Jonge (2006), p. 155; Anders, op voet van de gecursiveerde zin in onderstaande toelichting van het werkingsgebied van art. 7:230, Rossel, Hoofdlijnen Huurrecht 2005, nr. 9.3, p. 205.
Kamerstukken I 2002/02, 26 089, 162, p. 19 (memorie van antwoord)
'Bij het vermoeden van de hoofdzin is dan ook gedacht aan andere gevallen, in het bijzonder aan het geval van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd die door het verstrijken van die tijd eindigt en waarin geen bepaling is opgenomen met betrekking tot een eventuele voortzetting. Ook is de bepaling van toepassing in het geval van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd die door een enkele opzegging eindigt, met name wanneer vervolgens partijen stilzwijgend de bestaande situatie laten voortduren. Een en ander brengt mee dat zij voor huur van woonruimte of bedrijfsruimte nauwelijks van praktisch belang is. De bepaling vervangt de huidige artikel 7A:1609 en 1623, die geen thans nog hanteerbare regels geven. De toelichting op artikel 7.4.4.6 van het voorontwerp voor Boek 7, waaraan de bepaling is ontleend, legt er de nadruk op dat zij slechts beperkte betekenis heeft, zodat het daarin neergelegde vermoeden snel voor duidelijke aanwijzing van het tegendeel zal moeten wijken (curs. schr.).'
Aan Rossel kan worden toegegeven dat art. 7:242 de 'tenzij-regel' van art. 7:230 bij woonruimte vrijwel tot een dode letter maakt, en dat daardoor het praktische belang van de hoofdregel van art. 7:230 - na afloop van een bepaalde contractduur volgt verlenging voor onbepaalde tijd - méér praktische betekenis heeft gekregen, dan onder het oude recht het geval was ex art. 7A:1609 en 7A:1623. Aldus bezien is voornoemd citaat weinig verhelderend. Maar het lijkt wel erg ver gezocht om daar - ook gelet op de context - een overtuigend argument te vinden voor een beperking van het werkingsgebeid van de lex specialis van art. 7:242. |
De redenering van Rossel wordt mij hieruit eerlijk gezegd niet zo duidelijk (ik houd het voorlopig maar op "erg ver gezocht" ), maar in de literatuur lijkt hij in ieder geval een minderheidsstandpunt te verkondigen. _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
 |
abraxes
Leeftijd: 45 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: do 27 dec 2007 4:23 Onderwerp: |
|
|
Verdeeldheid in de literatuur. Ten aanzien van het betoog van Rossel wordt door meerdere schrijvers een tegenovergesteld standpunt ingenomen. Iets, waaraan zeker waarde moet worden toegekend. Wel ben ik benieuwd naar de onderbouwing van de schrijvers die het tegendeel beweren. Het is in deze vorm wat te summier om het betoog van Rossel ontkracht te achten, maar het dwingt me wel over te gaan tot een meer neutrale houding. Mijn gedachte gaat uit naar de rechtspraktijk. Ik zoek naar bevestiging. Helaas, niks gevonden. Positief is, inzicht te hebben in dat er sprake is van vaagheid, waarvoor mijn dank, Bona Fides, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Ik kan niets meer geven aan de rechtzoekende, dan de gegeven twijfel.
Het volgende punt dat ik zou willen bespreken betreft de opmerking aangaande de betekenis die moet worden toegekend aan de parlementaire geschiedenis. Dit in het kader van mijn opmerking dat hetgeen daarin wordt gesteld, afhankelijk kan zijn van een tijdsgebonden politieke samenstelling. Daaromtrent schrijf je:
Quote: | De wil van de wetgever is toch erg duidelijk. (Dat er intussen weer verkiezingen zijn geweest is weinig relevant. Het gaat om de wil van de wetgever op het moment dat de wet werd aangenomen, en die wil blijkt uit het dossier van de parlementaire behandeling.) |
Ik hoopte dat de door mij eerder gegeven wijsheid aan (de figuranten in) ons virtuele huis, evenwel mijn persoon zou raken. Is er eenmaal een parlementaire geschiedenis ter zake een wet, dan blijft deze onveranderd en laat zich daarmee slechts als historisch verschijnsel kennen. Anders dan bij de wet het geval is, is er geen andere methode van interpretatie mogelijk. Zij is zo onveranderbaar, omdat zij enkel in die vorm dienstbaar kan zijn als wetshistorische methode van interpreteren, ten behoeve van de wet. Treden we buiten de parlementaire geschiedenis, dan zal, een geval als de uitstraling van een nieuwe politieke samenstelling, in de voorkomende gevallen, via een andere methode van interpretatie gestalte krijgen binnen de actieradius van de wet. En ik denk dat het misverstand dat tussen ons is ontstaan, betrekking heeft op deze toestand.
Wat ik echter bedoel, is het volgende. In de stukken wordt gesteld dat er een uitdrukkelijke wettelijke bepaling zou volgen: dit zie ik niet terug in de wet. De parlementaire geschiedenis gaf zich ten doel haar betekenis te doen gelden, in de wetsbepaling als zodanig, maar is die afspraak niet nagekomen. Indien rekenschap wordt gegeven aan de stukken waarop Rossel zijn betoog mede fundeert, namelijk, zoals door jou weergegeven, de kamerstukken I 2002/02, 26 089, 162, p. 19 (memorie van antwoord), dan zien we dat deze, de kamerstukken II 1999/00, 26 089, nr. 6 p. 40-41, doen aantasten, althans, Rossel stelt dat de betreffende opvattingen daarmee worden ondergraven.
We hebben dus, zo zou ik willen stellen, te doen met een parlementaire geschiedenis die een zekere vaagheid bevat. Wel blijft gelden, dat de parlementaire geschiedenis, enkel in die toestand kan worden gekend. Met de opvatting dat er inmiddels alweer sprake is van een andere politieke samenstelling, breng ik derhalve niet tot uitdrukking dat daarmee de parlementaire geschiedenis anders moet worden geïnterpreteerd. In lijn met mijn eerdere gedachtegang, waarbij ik de constructie van het beding verdedigde, moet worden bedacht, dat de geldigheid van die constructie, weliswaar ter discussie werd gesteld door de destijds geldende politieke samenstelling, maar dat deze desondanks gelding bleef behouden. Welnu, is die politieke samenstelling niet meer aan de orde, dan komt er een nieuwe enzovoort. En tot op de laatste en dus de nieuwste, is de constructie, voor zover ik weet, niet meer bekritiseerd. Nu geldt dus nog steeds de constructie van het beding, en moeten de pogingen van de destijds geldende politieke orde, als tevergeefs worden beschouwd. Omdat het primaat thans bij de nieuwste politieke samenstelling berust, kan de meest oude, tenminste nu niet, de waarde die aan de constructie moet worden toegekend, verstoren. |
|
|
|
 |
bona fides
Geslacht: 
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22911
|
Geplaatst: do 27 dec 2007 16:41 Onderwerp: |
|
|
abraxes schreef: | Wel ben ik benieuwd naar de onderbouwing van de schrijvers die het tegendeel beweren. |
Die onderbouwing is toch wel duidelijk nu? Zie de parlementaire behandeling en de argumenten die daarin zijn gegeven.
Daarentegen is het betoog van Rossel voor mij niet te volgen en zie ik niet hoe het de parlementaire behandeling zou uitschakelen. Het feit dat Rossel iets heeft beweerd heeft geen betekenis als zijn argumentatie niet overtuigt. (Dat is anders voor de MvT en de parlementaire behandeling: als de wetgever in de MvT zegt dat voor hond ook kat moet worden gelezen, dan moet de rechter dat in beginsel ook doen.)
abraxes schreef: | Wat ik echter bedoel, is het volgende. In de stukken wordt gesteld dat er een uitdrukkelijke wettelijke bepaling zou volgen: dit zie ik niet terug in de wet. |
Je leest het m.i. verkeerd:
parl. beh. schreef: | In het wetsvoorstel is er de voorkeur aan gegeven deze laatste opvatting alsnog uitdrukkelijk in de wet op te nemen door art. 230, voor wat betreft de stilzwijgende verlenging, tot dwingend recht te maken. |
Er staat niet dat zo'n bepaling zou volgen, er staat dat die bepaling er al is (in het wetsvoorstel om het huurrecht in BW7 onder te brengen). Daarbij wordt gedoeld op art. 7:242 lid 2. Dat je art. 7:230 jo. 242 strikt grammaticaal ook minder dwingend kunt lezen geef ik toe, maar de parlementaire behandeling geeft nu juist aan dat het dwingend moet worden opgevat. Dus dat de "tenzij"-clausule van art. 7:230 gelezen in samenhang met art. 7:242 geen betekenis meer heeft. _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
 |
abraxes
Leeftijd: 45 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: do 27 dec 2007 20:26 Onderwerp: |
|
|
Bona Fides:
Quote: | Die onderbouwing is toch wel duidelijk nu? Zie de parlementaire behandeling en de argumenten die daarin zijn gegeven. |
In de geciteerde tekst van Kluwer Plaza, Groene serie privaatrecht, Handboek huurrecht, aant. 54, lees ik voornamelijk kritiek op het betoog van Rossel. Ter onderbouwing van het standpunt van de schrijver kan nog naar de laatste zin van het citaat worden gekeken; "maar het lijkt wel erg ver gezocht om daar - ook gelet op de context - een overtuigend argument te vinden voor een beperking van het werkingsgebeid van de lex specialis van art. 7:242". Maar als het nu zo is dat voor het overige wordt aangesloten bij de parlementaire behandeling en de argumenten die daarin zijn gegeven, zoals jij deze ook ter onderbouwing van je standpunt hanteert, dan wordt e.e.a. inderdaad al duidelijker.
Quote: | Daarentegen is het betoog van Rossel voor mij niet te volgen en zie ik niet hoe het de parlementaire behandeling zou uitschakelen. Het feit dat Rossel iets heeft beweerd heeft geen betekenis als zijn argumentatie niet overtuigt. (Dat is anders voor de MvT en de parlementaire behandeling: als de wetgever in de MvT zegt dat voor hond ook kat moet worden gelezen, dan moet de rechter dat in beginsel ook doen.) |
Ik wil de tekst wel met omnipage scannen en weergeven, mocht je dat op prijs stellen. |
|
|
|
 |
|
 |
Pagina 1 van 1 |
|
|
U mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen U mag geen reacties plaatsen U mag uw berichten niet bewerken U mag uw berichten niet verwijderen U mag niet stemmen in polls
|
|
|
|