|
Auteur |
Bericht |
Jura
Leeftijd: 34 Geslacht: Sterrenbeeld:
Berichten: 1
|
Geplaatst: ma 31 jul 2017 16:42 Onderwerp: De overweging achter art. 2:248 BW |
|
|
Dag allen,
Ik ben een tijd bezig met het analyseren van art. 2:248 BW. Ik vroeg mij af waarom de driejaarstermijn is ingesteld (zie art. 2:248 lid 6 BW), en wat de ratio achter die drie jaar is? Weet iemand dat, en is er een mogelijkheid van een bron hierbij? De kamerstukken lijken onvindbaar op het internet. Tekst en commentaar geeft hier ook geen antwoord, dus ik hoop op mensen die toevallig mij kunnen helpen..
Groet,
Jura |
|
|
|
|
bona fides
Geslacht:
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22893
|
|
|
|
|
bona fides
Geslacht:
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22893
|
Geplaatst: ma 31 jul 2017 22:54 Onderwerp: |
|
|
Zie hier, p. 6.
Quote: | Ingevolge het zesde lid wordt een onbehoorlijke taakvervulling die langer dan drie jaar vóór de faillietverklaring plaats vond niet meer in beschouwing genomen. Zou die beperking in de tijd niet worden genoemd, dan zou de werking van het artikel voor bestuurders (en gewezen bestuurders) al te bezwaarlijk kunnen worden. Als vóór de faillietverklaring surséance van betaling is verleend, begint de termijn te lopen van de aanvang der surséance, zie onderdeel C van artikel II van het wetsontwerp en de daar gegeven toelichting. |
_________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
|
|