Arresten ten behoeve van tentamen Verbintenissenrecht
Selecteer berichten van
# tot #
Afdrukken
Ga naar pagina 1, 2  Volgende  Laat alle berichten zien
Rechtenforum.nl -> Civiel recht

#1: Arresten ten behoeve van tentamen Verbintenissenrecht Auteur: renevanderwouden BerichtGeplaatst: zo 02 apr 2006 21:17
    —
Ben dus druk bezig met de voorbereiding. Ik heb bijna alle arresten opgezocht en het boekje "Kort Verklaard" 2e druk Gouda Quint goed bestudeerd. Voor mezelf heb ik wat citaten uit dit boek, maar ook uit de voorgeschreven arresten onder elkaar gezet.

Als je wat toe te voegen hebt, dan graag !

____________________________________________________________

Verbintenissen algemeen:

HR 30 januari 1959, NJ1959, 548 (Quint/te Poel)

Verbintenissen ontstaan uit overeenkomst of uit de wet. Dit arrest is maatgevend om te bepalen wanneer verbintenissen ontstaan.

Rechtshandeling en overeenkomst algemeen

Totstandkoming van rechtshandelingen en overeenkomsten



HR 17-12-1976, NJ1977, 241 (Misverstand)

Voor het tot stand komen van een overeenkomst is het nodig dat aanbod en aanvaarding met elkaar overeenstemmen (artikel 6:217 BW). Algemeen probleem voor geldigheid van rechtshandelingen. Artikel 3:35 beschermt het vertrouwen van de wederpartij als hij de verklaring heeft opgevat overeenkomstig de zin die hij er onder gegeven omstandigheden aan mocht geven. De Hoge Raad vindt 2 samenhangende redenen van belang:
- beslissend is wat partijen over en weer met elkaar hebben afgesproken;
- en wat zij uit elkaar gedragingen en verklaringen hebben afgeleid en mochten afleiden.


HR 12-09-1986, NJ1987 (Westhof / Spronsen)

a. Gerechtvaardigd vertrouwen is niet voldoende. Nodig is bovendien dat de wederpartij op grond van haar vertrouwen iets heeft gedaan of nagelaten waardoor zij, bij ongeldigheid van rechtshandeling, in een ongunstiger toestand is geraakt dan die waarin zonder dat vertrouwen zou verkeren (nadeelvereiste);

b. Het vertrouwen van de wederpartij wordt slechts beschermd indien zij de verklaring van de ander met gepast vertrouwen tegemoet is getreden en eerst heeft onderzocht of die verklaring wel in overeenstemming was met de werkelijke wil van de ander (onderzoeksplicht).

HR 23-09-1994, NJ1995, 27 (Poortvliet / Zeebeleg)

---> wie kan in het kort omschrijven wat de kern van dit arrest is.

Vertegenwoordiging

HR 6-05-1926, NJ1926, 721 (Vas Dias / Salters)

Toedoen-vereiste: achterman / onbevoegde vertegenwoordiging. De achterman, pseudo-vertegenwoordigde, kan niet gebonden raken door het enkele optreden van de persoon die zich voordoet als zijn vertegenwoordiger. De onbevoegde persoon bindt de pseudo-vertegenwoordigde slechts als de schijn van bevoegdheid is opgewekt door toedoen van de laatste.

HR 11-3-1977, NJ1977, 512 (Kribbebijter)

Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, hangt af van hetgeen die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaar verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.

HR 27-11-1992, NJ1993, 287 (Felix / Aruba)

RV: is in gevallen van onbevoegde vertegenwoordiging de achterman alleen gebonden in het door artikel 3:61 lid 2 BW bedoelde geval van een ‘toedoen’ van de achterman, of is ook buiten dat geval denkbaar dat de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid aan de achterman wordt toegerekend?

Bescherming van het bij de wederpartij van de pseudo-vertegenwoordiger gewekte vertrouwen ten koste van de achterman, is alleen dan redelijk wanneer die achterman ook zelf part en deel aan het ontstaan van dat vertrouwen heeft gehad.

Precontractuele fase

HR 15-11-1957, NJ1958, 67 (Baris / Riezenkamp)

Het arrest betekent een wellicht subtiele, maar voor de dwalingstheorie niettemin belangrijk koerswijziging. Tevoren werd geleerd dat voor een beroep op dwaling als vereiste gold dat de dwaling verschoonbaar was, dat wil zeggen dat zij niet aan de eigen nalatigheid van de dwalende was te wijten.

In dit arrest wordt het bestaan van zulks een eis door de Hoge Raad ontkent en wordt er verkozen tot een redelijkheid en billijkheid geënte benadering, waarin niet – eenzijdig – naar eventuele nalatigheden aan de zijde van de dwalende wordt gekeken, maar – tweezijdig – diens gedrag wordt beschouwd in relatie tot dat van zijn wederpartij.

Het gaat er niet om of men de dwalende een verwijt kan maken, maar om de vraag of deze wederpartij, gelet op haar eigen handelen en nalaten, de ander kan verwijten dat hij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken de overeenkomst is aangegaan.

Een contractant zal in de regel op de mededelingen van zijn wederpartij mogen afgaan.

HR 18-06-1982, NJ1983, 723 (Plas / Valburg)

Sinds dit arrest gebruikt men het beeld van een steeds intenser wordende verhouding der (aspirant-)contractpartijen: de redelijkheid en billijkheid eist meer afhankelijk van de mate van verdichting.

In het 1ste stadium staat volgens de Hoge Raad partijen het afbreken nog vrij.

In een 2e fase is er een verplichting de in het kader van onderhandelingen gemaakte kosten te vergoeden

In een 3e stadium is er tevens een verplichting tot de vergoeding van de gederfde winst.

De 3 klassieke beginselen van het contractenrecht:
- contractsvrijheid;
- bindende kracht; en
- consensualisme.

Uitgangspunt bij afwijking daarvan: aanstaande contractspartijen al voor totstandkoming van de overeenkomst elkaar verplichtingen opleggen. Hoewel zij gebondenheid dan juist niet wensen, zij toch aansprakelijk worden geacht en dus in hun vrijheid worden beperkt.

HR: aannemelijk door partijen. Afhankelijk van de mate van verdichting van de onderhandelingen kan een partij dan nog zonder enig rechtsgevolg van de ander af, dan wel slechts tegen vergoeding van het hierdoor geleden verlies dan wel slechts tegen
vergoeding van het hierdoor ontstane verlies én de hierdoor gederfde winst, aldus leert ons het arrest Plas/Valburg (HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723 m.nt. CJHB).

HR 14-06-1996, NJ1997, 481 (De Ruiterij / MBO)

Ook het Ruiterij-arrest geeft nadere invulling aan de geciteerde zinsnede van Valburg/Plas. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.6, 2e al.) dat gerechtvaardigd vertrouwen van een belanghebbende partij in de totstandkoming van een overeenkomst "niet onder alle omstandigheden behoeft te leiden tot de slotsom dat het afbreken onaanvaardbaar is. Ingeval bij de wederpartij van degene die de onderhandelingen over een te sluiten overeenkomst afbreekt, het gerechtvaardigde vertrouwen bestond dat die overeenkomst tot stand zou komen, behoeft dit niet onder alle omstandigheden te leiden tot de slotsom dat het afbreken onaanvaardbaar is. Rekening dient ook te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt, tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen, en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij; hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan.

Gronden van nietigheid/vernietigbaarheid – handelingsonbekwaamheid en handelingsonbevoegd

Vormvoorschriften

Bepaalbaarheid en strijd met wet of openbare orde en goede zeden

HR 16-11-1984, NJ1985, 624 (Buena Vista)

Nietigheid van een beding om in de notariele akte de koopprijs slechts gedeeltelijk te vermelden (verbod ? Overdrachtsbelastingverordening). Is de gehele overeenkomst nietig? Kijk naar de 3 beginselen van het contractenrecht.

Het verbod kan gericht zijn op:
1. de totstandkoming
2. de inhoud
3. de strekking van de overeenkomst.

HR 07-04-2000, NJ2000, 652 (Parkeerexploitatie/Gemeente Amsterdam)

Wilsgebreken

HR 21-01-1966, NJ1966, 183 (Booy / Wisman)

Uit het onderhavige arrest blijkt dat het beroep op dwaling wel slaagt wanneer de dwaling betrekking heeft op een bij het sluiten van de overeenkomst toekomstige omstandigheid die wortelt in het heden.

Is gedwaald omtrent een uitsluitend toekomstige omstandigheid, dan kan in rechte onder omstandigheden met success een beroep op artikel 6:258 (imprevision-regeling) worden gedaan. Voor vernietiging op grond van bedrog is het niet-intreden van een uitsluitend toekomstige omstandigheid evenmin een beletsel.

Er bestaat voor een contractspartij in spe een zekere onderzoeksplicht ten aanzien van eigenschappen van het object van de overeenkomst die voor haar essentieel zijn.

Indien een partij omtrent het object van een overeenkomst mededelingen doet, mag de wederpartij in de regel op de juistheid hiervan afgaan.

HR 21-12-1990, NJ1991, 251 (Geest / Nederhof)

Wanneer een partij zwijgt waar zij had moeten spreken, zij er in het algemeen geen beroep op kan doen dat de dwalende partij een onderzoeksplicht heeft geschonden en de dwaling mitsdien aan zichzelf te wijten heeft. Er is dan in de regel geen sprake van een dwaling die voor rekening van de dwalende behoort te blijven in de zin van artikel 6:228 lid 2 BW.

HR 10-04-1998, BJ1998, 666 (Offringa/Vinck & Van Rosberg)

Het enkele feit dat de ene partij haar onderzoeksplicht naar bepaalde relevante gegevens verzaakt, sluit niet uit dat de andere partij ten aanzien van diezelfde gegevens een mededelingsplicht heeft. Vooropgesteld moet worden dat, wanneer een partij vóór de totstandkoming van een overeenkomst aan de wederpartij bepaalde inlichtingen had behoren te geven teneinde te voorkomen dat de wederpartij zich omtrent de betreffende punten een onjuiste voorstelling zou maken, de goede trouw zich in het algemeen ertegen zal verzetten dat eerstgenoemde partij ter afwering van een beroep op dwaling aanvoert dat de wederpartij het ontstaan van de dwaling aan zichzelf heeft te wijten. In deze regel ligt besloten dat het enkele feit dat een partij haar onderzoeksplicht naar bepaalde relevante gegevens verzaakt, niet uitsluit dat de andere partij terzake van diezelfde gegevens een mededelingsplicht heeft. Bij het beantwoorden van de vraag of een partij terzake van bepaalde relevante gegevens naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht heeft, moet niet alleen worden gelet op alle bijzonderheden van het gegeven geval maar ook en vooral daarop dat voormelde regel juist ertoe strekt ook aan een onvoorzichtige koper bescherming te bieden tegen de nadelige gevolgen van dwaling veroorzaakt door het verzwijgen van relevante gegevens

Uitleg en aanvulling van het overeengekomene

HR 13-03-1981, NJ1981, 635 (Haviltex)

De Hoge Raad formuleer hier een algemene regel voor de uitlegging van overeenkomsten. Weliswaar spreekt het arrest slechts van een schriftelijke overeenkomsten, maar niemand schijnt aan deze clausulering enige betekenis toe te kennen. De formulering sluit aan bij de arrest Misverstand. Het Haviltex-arrest bevindt zich niet op dat fundamentele niveau, maar betreft ‘slechts’ een uitleg van een beding in een reeds totstandgekomen overeenkomst. De beginselen die deze uitleg beheersen, zijn echter van soortgelijke snit: het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden OVER EN WEER redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en op hetgeen ze te dien aanzien redelijkerwijs VAN ELKAAR mochten verwachten.

HR 17-12-1976, NJ1977, 241 (Misverstand)

Redellijkheid en billijkheid

HR 19-05-1967, NJ1967, 261 (Saladin/HBU)

Beperkende werkening R & B: beroepen op een exoneratiebeding kan nietig zijn wegens strijd met de geode zeden of openbare orde (3:40), of, wanneer het voorkomt in algemene voorwaarden, vernietigbaar zijn op grond van artikel 6:237 sub f BW.

HR 14-06-2002, NJ2003, 112 (Bramer/Hofman Beheer)

Algemene voorwaarden; samenloop regeling inzake onredelijk bezwarend beding met die inzake beperkende werking redelijkheid en billijkheid. Dat de rechtsgevolgen van de bepaling van art. 6:233 sub a BW inzake onredelijk bezwarende bedingen en van de bepaling van art. 6:248 lid 2 BW inzake de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid met betrekking tot een feitencomplex niet naast elkaar zullen kunnen worden ingeroepen (geen cumulatie), brengt niet mee dat hier zou moeten worden afgeweken van het algemeen geldende uitgangspunt dat, indien verschillende bepalingen voor toepassing op één feitencomplex in aanmerking komen en cumulatie niet mogelijk is, aan de gerechtigde de keuze welke rechtsgevolgen hij wenst in te roepen of op welke rechtsgrond hij zich wenst te baseren.

Algemene voorwaarden

HR 19-09-1997, NJ1998, 6 (Assoud/Nationale Sporttotalisator)

Voorop moet worden gesteld dat de in de derde afdeling van de vijfde titel van Boek 6 BW neergelegde regeling betreffende algemene voorwaarden ertoe strekt de rechterlijke controle op de inhoud van zodanige voorwaarden te versterken, zulks - kort gezegd - ter bescherming van degenen jegens wie zulke voorwaarden worden gebruikt (MvT II, Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1455). Deze regeling maakt in art. 6:231 onder a een uitzondering voor "bedingen die de kern van de prestaties aangeven", waardoor deze versterkte rechterlijke controle voor de daar aangeduide bedingen wordt uitgesloten.

Voor de vaststelling van wat daaronder moet worden verstaan is dan ook niet bepalend of het beding in kwestie een voor de gebruiker of voor beide partijen belangrijk punt regelt, maar of het van zo wezenlijke betekenis is dat de overeenkomst zonder dit beding niet tot stand zou zijn gekomen of zonder dit beding niet van wilsovereenstemming omtrent het wezen van de overeenkomst sprake zou zijn.

HR 01-10-1999, NJ2000, 207 (Geurtzen/Kampstaal)

Algemene voorwaarden; art. 6:234 lid 1 BW; limitatieve opsomming; bekendheid met beding; redelijkheid en billijkheid. In wettekst en wetsgeschiedenis is steun te vinden voor bevestigende beantwoording van de vraag of in art. 6:234 lid 1 BW limitatief is geregeld hoe de gebruiker
van algemene voorwaarden - op straffe van vernietigbaarheid - aan de wederpartij de mogelijkheid kan bieden om kennis te nemen van die voorwaarden. Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg brengt evenwel mee dat de wederpartij zich niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen wanneer hij t.t.v. het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn: ook kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op vernietigbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Kampstaal (onderaannemer) beroept zich tegenover Geurtzen (aannemer) op de exoneratie van art. 13 der Metaalunievoorwaarden. Op de in april 1993 door Kampstaal uitgebrachte offerte staat vermeld dat op al haar overeenkomsten de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn, dat deze ter griffie van de rechtbank te Rotterdam zijn gedeponeerd en dat ze op verzoek zullen worden toegezonden. Een dergelijke tekst is in de regel voldoende om, als de wederpartij het contract aangaat zonder de clausules van de hand te wijzen, het aangewezen voorwaardenpakket tot deel van de overeenkomst te maken (aanbod en aanvaarding; art. 3:33 e.v., 6:217, 6:232).

HvJ EG 27-06-2000, NJ2000, 730 (Océano Grupo Editorial/Murciano Quintero)

Bij arresten van 27 juni 2000, NJ 2000, 730 (Océano/Murciano Quintero et al.), heeft het Europese Hof van Justitie uitgesproken dat - gezien richtlijn 93/13/EEG - de nationale rechter bedingen in consumentenovereenkomsten ambtshalve op hun (on)eerlijkheid moet kunnen toetsen. Omdat de in artikel 6:233 neergelegde vernietigbaarheidssanctie een partijberoep verlangt, is ten onzent een probleem ontstaan. De wetgever blijkt vooralsnog niet van zins de vernietigbaarheid voor nietigheid in te ruilen.

Toetsing van exonaraties

HR 19-05-167, NJ1967, 261 (Saladin/HBU)

--->

HR 31-12-1993, NJ1995, 389 (Matatag/De Schelde)

--->

Onvoorziene omstandigheden

HR 19-11-1993, NJ1994, 156 (Campina/Van Jole)

Steeds gaat het om een beoordeling van wat men als de “spankracht” van de overeenkomst zou kunnen aanduiden: moet de oorspronkelijke overeenkomst ongewijzigd worden nagekomen, ondanks de ‘spanning’ die door het intreden van nieuwe omstandigheden wordt opgeroepen.
3 stappen:
- omstandigheden inderdaad onvoorzien en niet verdisconteerd of stilzwijgend;
- naar maatstaven van R & B geen ongewijzigde instandhouding te verwachten;
- de omstandigheden mogen niet voor rekening komen op diegene die zich erop beroept.

Niet-nakoming en haar rechtsgevolgen; schadevergoeding

HR 04-02-2000, NJ2000, 258 (Kinheim/Pelders)

Wijziging overeenkomst; uitblijven reactie; essentiële stelling. Ingebrekestelling en verzuim; tijdelijke onmogelijkheid van nakoming; ondeugdelijke prestatie. Reconventie. Of de inhoud van een overeenkomst kan worden gewijzigd door een daartoe strekkende mededeling van de ene partij aan de andere in samenhang met het uitblijven van een reactie van de andere partij, hangt hiervan af of de partij die de mededeling deed, gezien de omstandigheden van het geval mocht vertrouwen dat hij het uitblijven van een reactie kon opvatten als een blijk van instemming; het enkele ontbreken van een reactie is onvoldoende grond voor wijziging. De schuldenaar raakt bij een aan hem toerekenbare tijdelijke onmogelijkheid van nakoming niet zonder meer in verzuim; de schuldeiser kan echter het verzuim doen intreden door een enkele aansprakelijkheidstelling (zonder termijn voor nakoming). Ingeval sprake is van een ondeugdelijke, voor herstel vatbare prestatie en van schuldeiser kan worden gevergd dat hij gelegenheid geeft voor herstel, zal verzuim in beginsel pas intreden nadat redelijke termijn voor nakoming is gegeven; tekortkoming is niet voor herstel vatbaar voorzover door gebrek schade is geleden die niet door vervangende prestatie wordt weggenomen.

HR 27-04-2001, NJ2002, 213 (Oerlemans/Driessen)

Koop. Non-conformiteit industrieel vervaardigde zaken voor risico verkoper? De verkeersopvattingen brengen mee dat in beginsel voor rekening van de verkoper komt een tekortkoming bestaande in een gebrek van een verkocht product dat de verkoper niet zelf heeft geproduceerd, dat geheel buiten zijn toedoen is ontstaan en dat hij kende noch behoorde te kennen. Dit zal slechts anders kunnen zijn in geval van, door de verkoper zo nodig te bewijzen, bijzondere omstandigheden; het bestaan van dergelijke omstandigheden zal niet snel mogen worden aangenomen.

Bij de beoordeling van de vraag of verkoper gehouden is de door koper geleden schade te vergoeden heeft als uitgangspunt te gelden dat het ijzerchelaat door de verontreiniging met Ethimiduron niet aan de overeenkomst beantwoordde. Er is derhalve sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, die ingevolge art. 6:74 BW tot schadevergoeding verplicht, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.

(art. 6:75). De verkeersopvattingen brengen mee dat in een geval als het onderhavige een tekortkoming bestaande in een gebrek van een verkocht product in beginsel voor rekening van de verkoper komt, ook als deze het gebrek kende noch behoorde te kennen. Dit zal slechts anders kunnen zijn in geval van, door de verkoper zo nodig te bewijzen, bijzondere omstandigheden. Het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden, waarop in het onderhavige geval overigens geen beroep is gedaan, zal niet snel mogen worden aangenomen. Dit een en ander vindt ook steun in de parlementaire geschiedenis van het te dezen niet toepasselijke, immers voor consumentenkoop geldende art. 7:24.

In cassatie staat vast dat sprake is van nonconformiteit (art. 7:17 BW) en daarmee van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. Het door het middel aangegane debat betreft de vraag of deze tekortkoming aan de verkoper kan worden toegerekend, zodat hij tot schadevergoeding is gehouden (art. 6:74 e.v. BW).


Opschorting, ontbinding en opzegging bij wederkerige overeenkomsten

HR 04-02-2000, NJ2000, 562 (Mol c.s./Meijer Beheer)

Koop. Garantie: uitleg; Haviltex. Ontbinding wegens tekortkoming: minder bezwaarlijke mogelijkheid redres; redelijkheid en billijkheid. Bij de uitleg van de garantiebepalingen moet Haviltex-criterium worden toegepast. Indien zich niet het geval voordoet dat wegens de bijzondere aard of geringe betekenis van de tekortkoming ontbinding ongerechtvaardigd is, staat het de schuldeiser vrij te kiezen voor ontbinding ook wanneer aan hem een voor de schuldenaar minder bezwaarlijke mogelijkheid van redres ter beschikking staat; voor de werking van de redelijkheid en billijkheid is te dezer zake derhalve slechts een beperkte ruimte opengelaten.

Indien sprake is van een tekortkoming in de nakoming van verbintenissen, heeft de schuldeiser in Nederland in beginsel de bevoegdheid te kiezen tussen (combinaties van) nakoming, ontbinding en schadevergoeding.

In geval van een tekortkoming in de nakoming van een of meer verbintenissen heeft de schuldeiser recht op ontbinding, tenzij de bijzondere aard of de geringe betekenis van de tekortkoming daaraan in de weg staat. De schuldeiser hoeft slechts aannemelijk te maken dat de schuldenaar op enigerlei wijze of in enig opzicht is tekortgeschoten. Meent de schuldenaar dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt, dan ligt het op zijn weg dit voldoende gemotiveerd aan te voeren. De Nederlandse rechter is, anders dan zijn Belgische en Franse collega, niet bevoegd een dergelijke toetsing ambtshalve te verrichten. Wel dient hij bij de beoordeling van het beroep op de uitzondering rekening te houden met alle in de procedure getelde en gebleken omstandigheden van het geval, eventueel ook voor zover ze na de gestelde tekortkoming
hebben plaatsgevonden.

De Hoge Raad accepteert niet dat pas ontbonden kan worden als sprake is van een serieuze tekortkoming (fundamental breach). Het uitgangspunt is en blijft omgekeerd: ontbinding, tenzij de tekortkoming niet ernstig genoeg is.

Overeenkomst en derden

HR 03-03-1905, W8191 (Blaauboer/Berlips)

---> scheiding tussen goederenrecht en verbintenissenrecht

HR 17-11-1967, NJ1968, 42 (Pos/Van den Bosch)

Wat betreft het onrechtmatig handelen van Pos jegens Van den Bosch noemt de HR 3 omstandigheden die relevant zijn ter beoordeling van de onrechtmatigheid:
1. Pos kende de optie;
2. Pos moet zich bewust zijn geweest van het aanmerkelijk nadeel dat Van den Bosch zou lijden, indien het hem onmogelijk zou worden gemaakt van de optie gebruik te maken;
3. Pos had een bijzondere vertrouwensrelatie ten opzichte van de 86-jarige tante Neeltje en kon invloed op haar uitoefenen.

HR 07-03-1969, NJ1969, 249 (Gegaste Uien)

Standaard-arrest waar de HR zich uitspreekt over de vraag of een contractueel beding waarin de aansprakelijkheid van 1 van de contractspartijen wordt beperkt, ook aan een derde kan worden tegengeworpen. Is dat het geval dan spreekt men van derdenwerking van het exoneratiebeding.

Deze werking vormt een uitzondering op het beginsel dat een overeenkomst alleen van kracht is tussen handelende partijen en dus geen verbintenissen ten laste of ten behoeve van derden in het leven roept.

De Hoge Raad bepaalt (1) dat de redelijkheid met zich mee kan brengen dat een contractueel beding ook van kracht is jegens een derde. Geldt bij omstandigheden een combinatie van 2 factoren zoals:
- vrije hand (het toedoen van de derde);
- er ontstaat daardoor een situatie waar op vertrouwd mocht worden.


HR 12-01-1979, NJ1979, 362 (Securicor)

Dit arrest vertoont gelijkenis met het Gegast Uien arrest. Opnieuw is de redelijkheid de grondslag voor de derdenwerking van het exoneratiebeding.

De Hoge Raad bepaalt (2) dat de aard van overeenkomst en van het beding in verband met de bijzondere relatie waarin de derde staat die zich op het beding beroept.

Toch een aantal verschillen:

Toewijzing derdenwerking:

1. Securior handelde bedrijfsmatig;
2. Securior haalde dagelijks bij de Makro het geld op;

Afwijzing derdenwerking:

3. De aansprakelijkheidswerking is van dien aard dat Makro met het bestaan van een dergelijk beding geen rekening hoefde te houden;
4. Makro mocht op grond van gedragingen van Securior of van omstandigheden die aan Securior bekend waren er op vertrouwen dat de betrokken aansprakelijkheidsclausule niet tegenover haar zou gelden.

De laatste 2 omstandigheden stellen grenzen aan de oplettendheid van de derde.

HR 20-06-1986, NJ1987, 35 (Citronas)

Beperkte mate van derdewerking ten gunste van ondergeschikten. Aan niet-ondergeschikten wordt een dergelijke bescherming niet toegekend.

HR 17-05-1985, NJ1986, 760 (Curacao/Boyé)

--->


Koop en andere overeenkomsten

HR 15-04-1994, NJ1995, 614 (Schirmeister / De Heus | Oldtimer)

Gevaar voor de verkeersveiligheid; eigenschappen die een koper mag verwachten (conformiteit); dwaling (niet) voor rekening van de koper. ? inhoud ovk.

Conformiteitscriteria: beantwoord de auto aan de eisen van de overeenkomst en voldoet de auto aan datgeen wat de koper mag verwachten.


B-GEDEELTE VERBINTENISSEN UIT DE WET

Onrechtmatige daad, algemeen

HR 17-01-1958, NJ1961, 568 (Tandarts)

--->

HR 05-11-1965, NJ1966, 136 (Kelderluik)

Gevaarzetting en aansprakelijkheid. Gevaarzettend gedrag kan onrechtmatig zijn. Onzorgvuldig gedrag afhankelijk van 4 omstandigheden:

1. de grootte van de kans dat het potentiele slachtoffer onvoorzichtig/onoplettend is;

2. de grootte van de kans dat daaruit een ongeval ontstaat ? bepalend voor de vestiging van de aansprakelijkheid & de causaliteit (art 6:9Cool;

3. de ernst van de te verwachten gevolgen van zo’n ongeval;

4. de bezwaarlijkheid van het nemen van veiligheidsmaatregelen.

Er kan sprake zijn van eigen schuld in de zin 6:101 waardoor de vergoedingsplicht van de dader beperkt kan worden.

HR 10-03-1972, NJ1972, 278 (Vermeulen/Lekkerkerker)

Hinderwetvergunning (5:37) – maar handelen krachtens een vergunning is niet per se rechtmatig handelen volgens de Hoge Raad.

Hinder (inbreukcategorie) – dit hangt af van de ernst van de hinder en de omstandigheden van het geal. Van belang daarbij is de aard en de plaats van de schade die hieruit volgt.

HR 30-09-1994, NJ1996, 196 (Staat/Shell)

De Hoge Raad stelt voorop dat – of het nu om eigen terrein van de vervuiler gaat of om andermans terrein – zich telkens eenzelfde kwestie voordoet en dat er dus geen aanleiding bestaat om ineens andere normen te hanteren, welke nu juist ter wille van de rechtszekerheid uniform waren ontwikkeld.

HR 09-10-1992, NJ1994, 535 (Des-dochters)

Aansprakelijkheid farmaceutische bedrijven voor schadelijke bijwerking geneesmiddel; alternatieve causaliteit (6:99); samenlopende aansprakelijkheid voor het geheel c.q. hoofdelijkheid; marktaandeelaansprakelijkheid; groepsaansprakelijkheid.

2-delige causaliteitstoetsing:

- de onderzochte daad moet een conditio sine qua non voor de schade zijn (men denke de daad weg, en vrage zich af of alsdan de schade zou zijn uitgebleven);
- toerekeningsleer

Schadevergoeding; overige sancties

HR 01-07-1977, NJ1978 (Gasbuis)

--->

HR 08-04-1983, NJ1984 (Van der Heijden/Holland)

Vergoeding van immateriële schade naar huidig recht op basis van artikel 6:95 en 6:106. Onderscheid tussen lichamelijk en geestelijk letsel en materiele en immateriële schade. De schade vloeit steeds voort uit het letsel. Het letsel kan van geestelijke of lichamelijke aard zijn. De schade die daaruit voortvloeit kan van materiele aard zijn (vermogensschade), zoals gederfde inkomsten of de kosten van geneeskundige (ook psychiatrische behandeling). De schade kan echter ook van immateriële aard zijn en bestaan uit gederfde levensvreugde.

Volgens 6:95 komt materiele schade steeds voor vergoeding in aanmerking. Vergoeding van immateriële schade is krachtens 6:95 beperkt tot in de wet genoemde gevallen.

HR 08-02-1985, NJ1986, 137 (Renteneurose)

--->

HR 21-02-1997, NJ1999, 145 (Wrongful Birth)

Wrongful birth. Kosten verzorging en opvoeding kind is vermogensschade waarvoor de arts die fout maakte, aansprakelijk is. Ook inkomensderving vrouw door zwangerschap en geboorte kind te vergoeden schade. Het gaat hier om een medische fout van de arts die aldus op hem toe te rekenen wijze is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis uit de behandelingsovereenkomst met de vrouw. In verband met de art. 6:74, 6:96 en 6:98 BW, in onderlinge samenhang gelezen, brengt dit mee dat de arts aansprakelijk is voor alle vermogensschade die in zodanig verband met die fout staat dat zij hem naar de maatstaf van art. 6:98 als een gevolg van die fout kan worden toegerekend. Hiervoor is in beginsel voldoende dat door de desbetreffende fout een risico is geschapen, dat zich vervolgens heeft verwezenlijkt. Dat geval heeft zich hier voorgedaan. Een gezinsplanning als hier aan de orde, strekt, naar moet worden aangenomen, in het algemeen tenminste mede ertoe de gezinsomvang af te stemmen op de financiële mogelijkheden die de ouders verwachten te zullen hebben. De schade waarvan hier vergoeding wordt verlangd, bestaat in kosten waarvan alleen reeds wegens hun omvang moet worden aangenomen dat zij gedurende de minderjarigheid van het kind in beginsel mede de financiële armslag van het gezin zullen gaan bepalen. Dergelijke kosten zijn onmiskenbaar vermogensschade en, gelet op de aard van zowel deze schade als van de voormelde gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, moet deze schade aan de arts als een gevolg van deze gebeurtenis worden toegerekend. De aansprakelijkheid van de arts voor de hier bedoelde schade past in het stelsel van de wet en de wet zelf biedt geen grondslag om vergoeding van dergelijke schade in beginsel af te wijzen. De andere daartegen bestaande bezwaren (zie het arrest) zijn niet overtuigend. Ook inkomensderving als gevolg van zwangerschap en geboorte van het kind komt in een geval als het onderhavige in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Bij de beantwoording van de vraag of de vrouw op die vergoeding aanspraak kan maken, zal moeten worden beoordeeld of haar keuze om tijdelijk niet te werken in de gegeven omstandigheden als redelijk kan worden beschouwd. Af te wegen factoren (zie het arrest).

Krachtens de hoofdregel van art. 6:101 BW zou dan in beginsel een deel van die kosten ten laste van de ouders blijven. De billijkheid kan echter meebrengen dat de kosten toch geheel ten laste van de arts worden gebracht. Naar mijn mening zal de rechter van geval tot geval moeten beoordelen of het redelijk is dat de arts die de zwangerschap door wanprestatie mede veroorzaakte, de kosten van opvoeding en verzorging van het kind geheel of gedeeltelijk moet dragen. Bij dat oordeel spelen ook godsdienstige en levensbeschouwelijke overwegingen van de ouders over de aanvaardbaarheid van abortus een rol. Ook het stadium waarin de zwangerschap wordt vastgesteld is belangrijk, omdat naarmate zij langer heeft geduurd de afbreking
emotioneel problematischer wordt.

HR 28-05-1999, NJ1999, 564, (Gem Losser/De Vries)

Onrechtmatige daad; letsel kind. Vermogensschade kind: door ouders aan verzorging/verpleging en aan ziekenhuisbezoek bestede (vrije) tijd en vakantiedagen? Redelijkheid en billijkheid; abstracte schadeberekening. Schadebegroting: vrijheid rechter. Indien ouders zelf de noodzakelijke verzorging en verpleging op zich nemen van hun door de onrechtmatige daad van een ander ernstig gewond geraakt kind in plaats van deze taken aan professionele hulpverleners toe te vertrouwen, dan brengt de redelijkheid mee dat het de rechter vrijstaat bij het beantwoorden van de vraag of het kind vermogensschade heeft geleden en op welk bedrag deze schade kan worden begroot, te abstraheren van de omstandigheden dat die taken niet door dergelijke hulpverleners worden vervuld en dat de ouders jegens het kind geen aanspraak op geldelijke beloning kunnen doen gelden en dat zij - zoals in casu - in staat zijn die taken te vervullen zonder daardoor inkomsten te derven. Het verlies van vakantiedagen van de ouders door de tijd gemoeid met ziekenhuisbezoeken kan niet op één lijn worden gesteld met de hiervoor besproken schadepost nu niet aannemelijk is dat voor ziekenhuisbezoeken professionele - betaalde - hulpverleners worden ingeschakeld ingeval de ouders niet in de gelegenheid zijn het kind zelf te bezoeken.

De vraag of hier kan worden gesproken van door de gekwetste zelf geleden (vermogens)schade, kan echter ook rijzen in gevallen waarin art. 6:107 BW van toepassing is. Wanneer iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is ernstig letsel oploopt, waarvan het herstel niet alleen ziekenhuisopname en medische ingrepen vergt, maar ook intensieve en langdurige verpleging en verzorging thuis, is de aansprakelijke van de aanvang af verplicht de gekwetste in staat te stellen zich van die noodzakelijke verpleging en verzorging te voorzien. Indien het dan, zoals in het onderhavige geval, gaat om een gewond kind waarvan de ouders op redelijke gronden zelf de voor genezing en herstel van het kind noodzakelijke verpleging en verzorging op zich nemen in plaats van deze taken aan professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners toe te vertrouwen, voldoen de ouders in natura aan een verplichting die primair rust op de aansprakelijke. De redelijkheid brengt in een dergelijk geval mee dat
het de rechter vrijstaat bij het beantwoorden van de vraag of het kind vermogensschade heeft geleden en op welk bedrag deze schade kan worden begroot, te abstraheren van de omstandigheden dat die taken in feite niet door dergelijke hulpverleners worden vervuld, dat de ouders jegens het kind geen aanspraak op geldelijke beloning voor hun inspanningen kunnen doen gelden, en dat zij - zoals hier - in staat zijn die taken te vervullen zonder daardoor inkomen te derven. Aan het voorgaande doet niet af dat het kind jegens zijn ouders aanspraak kan maken op verpleging en verzorging in geval van ziekte: het is immers primair de aansprakelijke die verplicht is de voor het herstel nodige middelen te verstrekken (vgl. in dit verband de voorlaatste rechtsoverweging in HR 23 april 1976, NJ 1976, 451). De rechter zal bij deze wijze van begroten geen hogere vergoeding ter zake van verpleging en verzorging mogen toewijzen dan het geschatte bedrag van de bespaarde kosten van professionele hulp.

HR 22-02-2002, NJ2002, 240 (Woudsend/V of Taxibus)

Schadevergoeding voor naasten en shockschade. De laatste jaren wordt veel aandacht besteed aan de vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden naasten recht hebben op vergoeding van de materiële en immateriële schade die ze lijden wanneer dierbaren door fouten van anderen dood gaan of gewond raken. De insteek in Nederland is meestal de vergoedbaarheid van immateriële
schade. De door het overlijden of de verwonding veroorzaakte materiële schade van naasten komt er heel wat bekaaider af.


Productaansprakelijkheid

HvJ EG 29-05-1997, NJ1998, 522 (Commissie/UK)

HR 22-10-1999, NJ2000, 159 (Koolhaas/Rockwool)

Produktenaansprakelijkheid: art. 1401 (oud) BW en art. 6:162 BW: zorgvuldig fabrikant; halfproducten en eindproducten; onderzoekplicht; informatieplicht. Het in het verkeer brengen van een product dat schade veroorzaakt bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd was, is onrechtmatig jegens gebruikers van het product. De enkele omstandigheden dat het om een halffabrikaat gaat en dat dit product niet in absolute zin ongeschikt is gebleken voor het door de rechtstreekse afnemer beoogde doel, brengt niet mee dat die regel uitzondering moet lijden. Een fabrikant moet in het algemeen die maatregelen nemen die van hem als zorgvuldig fabrikant kunnen worden gevergd teneinde te voorkomen dat het door hem in het verkeer gebrachte product schade veroorzaakt; in dit opzicht bestaat geen wezenlijk verschil tussen de fabrikant van een eindprodukt en de fabrikant van een halffabrikaat. Een fabrikant moet zich zelf ervan vergewissen welk effect een nieuw of vernieuwd product (een eindproduct of niet) zal hebben in de voor de hand liggende toepassingen ervan: de fabrikant die een product met een gewijzigde samenstelling op de markt brengt zonder voorafgaande tests en openbaarmaking van de testresultaten, mag niet ermee volstaan zijn directe afnemer van de gewijzigde samenstelling op de hoogte te brengen doch moet ten minste erop toezien dat de afnemers van het eindproduct worden ingelicht.

Een fabrikant zal in het algemeen die maatregelen moeten nemen die van hem, als zorgvuldig fabrikant, kunnen worden gevergd teneinde te voorkomen dat het door hem in het verkeer gebrachte product schade veroorzaakt. In dit opzicht bestaat geen wezenlijk verschil tussen de fabrikant van een eindproduct en de fabrikant van een halffabrikaat. Een fabrikant moet zich zèlf ervan vergewissen welk effect een nieuw of vernieuwd product (eindproduct of niet) zal hebben in de voor hand liggende toepassingen ervan.

Aansprakelijk in het verkeer

HR 02-06-1995, NJ1997, 700 (Marloes de Vos)

Aanrijding 12-jarig kind; regresvordering verzekeraar; overmacht artikel 31 WvW; causaliteit; verwijtbaarheid en billijkheid artikel 6:101 BW (eigen schuld).

Verkeersaansprakelijkheid – 5 uitspraken Hoge Raad:

a. bij aanrijding van een kind jonger dan 14 jaar geldt in het kader van de 6:101 (eigen schuld) een 100%-regel: de automobilist is voor de volledige schade aansprakelijk, behoudens opzet of daaraan grenzende roekeloosheid bij het slachtoffer. Arrest Ingrid Kolkman 1990;

b. de 100%-regel is door te hakken naar het overmachtbegrip in de zin van artikel 31 WVW, zodat hij niet alleen de omvang, maar tevens de vestiging van de verkeersaansprakelijkheid beheerst. Arrest: Marbeth van Uitregt 1991;

c. bij aanrijding van een voetganger of fietser van 14 jaar of ouder geldt in het kader van artikel 6:101 een ‘50%-regel’: de automobilist is voor ten minste 50 % aansprakelijk, behoudens opzet of daaraan grenzende roekeloosheid bij het slachtoffer: Arrest IZA/Vrerink 1992 en Anja Kellenaers 1993;

d. de 50%-regel strekt uitsluitend ten behoeve van het slachtoffer zelf, niet ten gerieve van een verhaal zoekende verzekeraar. Arrest IZA/Vrerink 1992.

e. Bij dit arrest (marloes de vos) wordt er aansluiting gezocht bij (d). De schadeverdelingsregel verliest zijn gewicht ingeval de schade van het slachtoffer ten laste van de verzekeraar is gekomen door regres omdat het risico aan de zijde van het slachtoffer, zij het tegen betaling van premie, reeds door middel van een verzekering was gespreid.

HR 04-05-2001, NJ2002, 214 (Chan-a-Hung/Maalsté)

Verkeersaansprakelijkheid. Reflexwerking van art. 31 (oud) WVW/art. 185 WVW en van de zgn. 100%- en 50-% regel? Eigen schuld: causaliteit en billijkheid. In geval van een aanrijding tussen een motorrijtuig en een fietser/voetganger die (ook) schuld heeft en derhalve op de voet van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor schade van de eigenaar/bestuurder, geldt m.b.t. die aansprakelijkheid het volgende: m.b.t. zaak- en letselschade geldt dat art. 31 (oud) WVW/art. 185 WVW met zijn strenge zorgvuldigheidsnorm van overeenkomstige toepassing is in die zin dat behoudens overmacht in de zin van art. 31 (oud) WVW/art. 185 WVW de schade in beginsel voor een gedeelte voor rekening van de eigenaar/bestuurder blijft waarbij geldt dat t.a.v. kinderen jonger dan 14 jaar slechts sprake is van overmacht wanneer bij het kind sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Het antwoord op de vraag voor welk gedeelte de schade voor rekening van de eigenaar/bestuurder blijft, moet worden beantwoord aan de hand van art. 6:101 BW dat een causaliteitsafweging vereist waarna een billijkheidscorrectie aan de orde kan komen; o.g.v. de billijkheidscorrectie kan worden geoordeeld dat de gehele schade van de eigenaar/bestuurder moet worden vergoed.

De zgn. 100% regel voor kinderen jonger dan 14 jaar is volgens de Hoge Raad (r.o. 3.4.3 HR 24 dec. 1993, NJ 1995, 236) "een vaste regel". Dat geldt ook voor de 50% regel die door de HR zo is geformuleerd, dat daarop geen uitzondering ten nadele van de voetganger of fietser mag worden gemaakt op grond van de omstandigheden van het concrete geval.

Arbeidsgevallen en beroepsziekten

HR 20-09-1996, NJ1997, 198 (Pollemans/Hoondert)

Arbeidsongeval. Bewuste roekeloosheid werknemer. Causaal verband. Bewijslast werkgever.
Van bewust roekeloos handelen van de werknemer is pas sprake, indien deze zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is. In casu daarvoor geen steun in de vaststaande feiten, ook al was er tevoren gewaarschuwd voor dat handelen, waarbij geldt dat art. 7A: 1638x lid 2 BW juist ertoe strekt de werknemer te beschermen door rekening te houden met het ervaringsfeit dat, kort gezegd, het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid leidt (HR 27 juni 1975, NJ 1976, 81 en HR 9 jan. 1987, NJ 1987, 948).

Indien de werkgever in zijn verplichting tot het treffen van voldoende veiligheidsmaatregelen is tekortgeschoten, moet causaal verband tussen dit tekortschieten en het ongeval aanwezig worden geacht, tenzij de werkgever aantoont dat de veiligheidsmaatregelen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, het ongeval niet zouden hebben voorkomen (vgl. HR 22 maart 1991, NJ 1991, 420). De werknemer heeft jegens de werkgever geen enkele aanspraak op schadevergoeding als het ongeval in belangrijke mate aan zijn bewuste roekeloosheid is te wijten.
Daarvan is slechts sprake, indien de gedragingen van de werknemer die opzet of bewuste

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

HR 06-04-1979, NJ1980, 34 (Kleuterschool Babbel)

Beslissend voor de vraag of het onrechtmatig handelen van een individuele persoon als onrechtmatig handelen van de betrokken rechtspersoon kan gelden is het criterium: of het desbetreffende handelen in het maatschappelijk verkeer als gedraging van de rechtspersoon heeft te gelden. Van geval tot geval zal moeten worden bezien of aan dat criterium is voldaan.

Overheid en onrechtmatige daad; doorkruisingsleer

HR 26-09-1986, NJ1987, 253 (Hoffman-La Roche)

Overheidsaansprakelijkheid ? duidelijk is dat het handelen van de staat aan andere normen moet worden getoetst dan die voor gewone burgers gelden. De schuld van de overheid is met de vernietiging van de beschikking in beginsel door de administratieve rechter gegeven. De OD moet de overheid toegerekend op grond van de verkeersopvattingen.

HR 26-01-1990, NJ1991, 393 (Staat/Windmill)

---> dit is een bekende. wie o wie?

Verjaring

HR 28-04-2000, NJ2000, 430 (Erven van Hese/Koninklijke Schelde Groep)

Asbest. Aansprakelijkheid werkgever. Dertigjarige verjaringstermijn art. 3:310 lid 2; schadeveroorzakende gebeurtenis; naar haar aard verborgen gebleven schade. Derogerende werking redelijkheid en billijkheid; omstandigheden geval; gezichtspunten. Aanpassen stellingen na verwijzing.


Zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking

HR 30-01-1959 (Quint/Te Poel)

--->

HR 15-03-1996 (Van der Tuuk Adriani/Batelaan

--->

Moderatie: titel van het onderwerp

#2:  Auteur: bona fides BerichtGeplaatst: zo 02 apr 2006 21:32
    —
Pffff, ik zie dat het niet maken van samenvattingen me heel veel tikwerk bespaart! Wink

Wat betreft tips... heel goed de vraag lezen. Als er staat "op welke gronden" dan bedoelen ze ook gronden. Het tentamen in december had 2 of 3 van dit soort dingen.

Zorg ervoor dat je 6:74 foutloos kunt uitschrijven. Het is de meest eenvoudige vraag die ertussen zit, maar ik liet er in december toch punten liggen. Door de eenvoud sloeg ik stappen over, of zo.

Staat/Windmill zul je wel niet nodig hebben, dat ligt te dicht bij bestuursrecht en gaat te ver voor verbintenissenrecht.

Succes!

#3:  Auteur: renevanderwouden BerichtGeplaatst: zo 02 apr 2006 21:44
    —
Hoe bedoel je met het uitschrijven van artikel 6:74? Denk je dat je het nu nog een keer zou kunnen?

#4:  Auteur: bona fides BerichtGeplaatst: zo 02 apr 2006 23:08
    —
Het correct en expliciet toetsen van alle onderdelen, hoe triviaal ook.

#5:  Auteur: renevanderwouden BerichtGeplaatst: zo 02 apr 2006 23:22
    —
dus:

1. tekortkoming in de nakoming van de verbintenis;

2. toerekenbaarheid van de tekortkoming AAN de debiteur. Het tenzij-tje geeft blijk van een bewijslast/-plicht dat de tekortkoming hem niet toe te rekenen is en dus overmacht oplevert;

3. schade

4. causaal verband tussen de tekortkoming en de schade: zou er ook schade zijn geleden indien de verbintenis wel correct was nagekomen?

vestiging aansprakelijkheid --> bovenstaand C.S.Q.N. is voldoende. Omvang van de schade wordt bepaald door de causaliteitseis van 6:98;

5. bij blijvende onmogelijkheid nakoming --> geen nadere eisen;

bij niet blijvend onmogelijkheid --> debiteur dient in verzuim te zijn 6:81 --> 6:82

bij fatale termijnen of uit een eerdere wanprestatie of OD voortvloeiende schadevergoeding = debiteur direct in verzuim.

____

bij dat laatste is het dus mogelijk dat er schadevergoedingsplicht ontstaat bij een eerdere toegewezen schadevergoeding door de rechter. Exclamation

#6:  Auteur: tikSimone BerichtGeplaatst: zo 02 apr 2006 23:35
    —
En zo schrijf ik ze bijv op:

Quint/Te Poel (trefwoorden: verbintenissen, ongerechtvaardigde verrijking)
Hubertus te Poel (die een winkelpand van zijn broer Heinrich huurt) schakelt aannemer Quint in om op de plaats van het pand twee winkelhuizen met bovenwoning te bouwen. Hubertus blijft in gebreke met het betalen van de laatste termijn. Quint probeert zich te verhalen, maar dat lukt niet, omdat de grond waarop is gebouwd eigendom is van broer Heinrich, die nu door natrekking eigenaar van de nieuwe panden is geworden. Quint probeert dan een vordering o.g.v. ongerechtvaardigde verrijking. HR: verbintenissen kunnen slechts ontstaan uit de wet. Van de grondeigenaar kan niet worden gevraagd dat hij door betaling de verrijking ongedaan maakt die eigenlijk door een ander (bezitter, huurder) is bewerkstelligd. Quint kan geen beroep doen op goede trouw. Die had maar even in de openbare registers moeten kijken hoe het zat met de eigendom van de grond.

Baris/Riezenkamp (trefwoorden: overeenkomsten, dwaling)
Baris heeft een project voor het maken van rijwielhulpmotoren te koop. Aannemer Riezenkamp wil het wel kopen, maar dat hangt erg af van de produktiekosten. Baris noemt fl. 135 per motor (deze berekening is samen met ene Versteeg gemaakt), waarop Riezenkamp koopt. Kort daarna blijken de kosten minimaal fl. 230,- per motor te zijn, waardoor het project onrendabel is voor Riezenkamp. Die doet daarop een beroep op dwaling wanneer hij door Baris wordt aangesproken op nakoming van de overeenkomst. HR: partijen moeten rekening houden met gerechtvaardigde belangen van van de wederpartij, in de regel moet je kunnen uitgaan van de juistheid van mededelingen die door de andere partij gedaan worden. Verder kan HR niet ingaan op de middelen, omdat deze feitelijk zijn. Commentaar: dit arrest vormt de basis voor de latere ontwikkeling van zowel het dwalingsleerstuk als de precontractuele fase.

Mocht jij of iemand anders belangstelling hebben voor m'n tabelletje, PB dan even je mailadres.

En Rene: veel succes!

#7:  Auteur: renevanderwouden BerichtGeplaatst: zo 02 apr 2006 23:42
    —
simone, je hebt een PB Very Happy

#8:  Auteur: tikSimone BerichtGeplaatst: zo 02 apr 2006 23:47
    —
En jij mail Mr. Green

#9:  Auteur: bona fides BerichtGeplaatst: ma 03 apr 2006 0:28
    —
tikSimone schreef:
Quint/Te Poel (trefwoorden: verbintenissen, ongerechtvaardigde verrijking)
...
HR: verbintenissen kunnen slechts ontstaan uit de wet. Van de grondeigenaar kan niet worden gevraagd dat hij door betaling de verrijking ongedaan maakt die eigenlijk door een ander (bezitter, huurder) is bewerkstelligd. Quint kan geen beroep doen op goede trouw. Die had maar even in de openbare registers moeten kijken hoe het zat met de eigendom van de grond.

De Hoge Raad opent wel de mogelijkheid voor verbintenissen die niet expliciet genoemd zijn in de wet, maar daar wel uit voortvloeien. Als iets niet geregeld is in de wet, moet je een oplossing zoeken die aansluit bij de gevallen die wél zijn geregeld.

Voor Quint's vordering uit onrechtmatige verrijking bleek echter geen ruimte te zijn. Inderdaad omdat hij in de registers had moeten kijken.

(Voor de precieze formulering kun je beter naar het arrest zelf kijken, maar het gegeven dat de HR de mogelijkheid opent voor verbintenissen die volgen uit het systeem van de wet, is wel erg belangrijk.)

#10: Re: [UL] Arresten ten behoeve van tentamen Verbintenissenrec Auteur: bona fides BerichtGeplaatst: ma 03 apr 2006 0:40
    —
renevanderwouden schreef:
HR 23-09-1994, NJ1995, 27 (Poortvliet / Zeebeleg)

---> wie kan in het kort omschrijven wat de kern van dit arrest is.

Artikel 3:37 lid 3 BW Smile
Een brief met aanbod en termijn voor de aanvaarding komt zo laat aan, dat alleen een aanvaarding per telefoon de ontvanger(=verzender van de brief) nog op tijd kan bereiken. De telefoon wordt echter de hele ochtend niet opgenomen. Uiteindelijk wordt een telegram verstuurd dat te laat aankomt. De HR beslist dat het niet opnemen hier voor rekening komt van de ontvanger. De overeenkomst is dus tot stand gekomen. Ik weet niet meer wie Poortvliet en wie Zeebeleg waren.

#11:  Auteur: bona fides BerichtGeplaatst: ma 03 apr 2006 0:52
    —
Quote:
HR 22-02-2002, NJ2002, 240 (Woudsend/V of Taxibus)

Schadevergoeding voor naasten en shockschade. De laatste jaren wordt veel aandacht besteed aan de vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden naasten recht hebben op vergoeding van de materiële en immateriële schade die ze lijden wanneer dierbaren door fouten van anderen dood gaan of gewond raken. De insteek in Nederland is meestal de vergoedbaarheid van immateriële
schade. De door het overlijden of de verwonding veroorzaakte materiële schade van naasten komt er heel wat bekaaider af.

Wat hier mist is welke schade in dit arrest wel vergoed wordt. Dit is de schade die de moeder heeft opgelopen doordat ze getuige was van het verongelukken van haar kind. De HR oordeelt dat de taxichauffeur hierdoor (ook) onrechtmatig handelde jegens de moeder. De immateriële schade van de moeder wordt hier shockschade genoemd. Dit is niet te verwarren met affectieschade. Er zou sprake zijn geweest van affectieschade als de moeder geen getuige was geweest van het ongeluk, maar alleen schade had opgelopen door het moeten missen van haar kind. Vergoeding van dergelijke schade past niet in het gesloten systeem van 6:95 t/m 6:110. Het is aan de wetgever hier desgewenst verandering in aan te brengen.

#12:  Auteur: renevanderwouden BerichtGeplaatst: ma 03 apr 2006 10:37
    —
dank Bona Fides & Simone Smile

#13:  Auteur: Koen BerichtGeplaatst: ma 03 apr 2006 19:23
    —
Aardig om te zien dat die vakken op de verschillende universiteiten in essentie totaal niet verschillen (gelukkig maar overigens).
Ik weet alleen nog dat prof. Van Dunné op de EUR 150 arresten opgaf... Shocked

#14:  Auteur: renevanderwouden BerichtGeplaatst: ma 03 apr 2006 19:47
    —
Dat verhaal ik van 150 arresten heb ik vaker gehoord. Echt leerzaam lijkt me dat niet.

#15:  Auteur: tikSimone BerichtGeplaatst: ma 03 apr 2006 22:00
    —
Ja man, wat ben ik blij dat ik volgend jaar niet heer Van Dunné heb ....



Rechtenforum.nl -> Civiel recht

Tijden zijn in GMT + 2 uur

Ga naar pagina 1, 2  Volgende  Laat alle berichten zien
Pagina 1 van 2

© 2003 - 2005 Rechtenforum.nl