Content Syndication
|
|
|
|
 |
Pagina 1 van 1 |
|
|
Auteur |
Bericht |
cia76
Leeftijd: 89 Geslacht:  Sterrenbeeld:  Studieomgeving (BA): UvA Studieomgeving (MA): UvA Berichten: 1828
|
Geplaatst: do 25 apr 2013 0:55 Onderwerp: in de plaatsstelling |
|
|
Een bedrijfsruimte wordt gehuurd voor 5 jaar. Na 2 jaar wil de ondernemer zijn zaak verkopen en wil hij het huurcontract ook aan de ander overdragen. In artikel 7:307 is geregeld dat de huidige huurder op vordering gemachtigd kan worden om een ander als huurder in zijn plaats te stellen. Dit is in feite een lex specialis op 6:159. De regel is bedoeld in het geval de verhuurder niet mee wil werken aan een overdracht. Echter, stel nou dat de verhuurder al heeft toegezegd (op schrift) dat hij de nieuwe huurder accepteert. Hij stuurt een in-de-plaatstelling overeenkomst op en vraagt partijen dit te tekenen en terug te sturen. Twee maanden later besluit de verhuurder ineens niet meer mee te willen werken. De huurder wil dat de verhuurder alsnog meewerkt en in ieder geval dat in rechte wordt vastgelegd dat de in de plaatstelling een feit is op datum X. De verhuurder heeft dus wel ingestemd op schrift maar nooit de (driepartijen)overeenkomst getekend.
De vordering die nu bij de kantonrechter gedaan kan worden is die op basis van 7:307. Maar kan dit met terugwerkende kracht? Of is het in casu beter om een algemene vordering te doen op grond van 3:296 BW. Immers belofte maakt schuld en de verhuurder heeft nu maar gewoon zijn afspraak na te komen en mee te werken aan de in-de-plaatsstelling. Ten eerste is er dan geen machtiging nodig en ten tweede kan de rechter dan bepalen dat de in-de-plaatstelling conform afspraak op datum X in is gegaan. Ik zou ws. de vordering zo formuleren dat de rechter beide kanten op kan. Immers, de rechter kent het recht en vult zo nodig de rechtsgronden aan. Maar wat vinden jullie: zou de rechter hier op grond van 3:296 de verhuurder moeten verplichten om zijn afspraak na te komen of zou hij op grond van 7:307 een machtiging moeten geven aan huurder? |
|
|
|
 |
BartL
Leeftijd: 49 Geslacht:  Sterrenbeeld: 
Berichten: 442
|
Geplaatst: vr 03 mei 2013 13:31 Onderwerp: Re: in de plaatsstelling |
|
|
cia76 schreef: | Een bedrijfsruimte wordt gehuurd voor 5 jaar. Na 2 jaar wil de ondernemer zijn zaak verkopen en wil hij het huurcontract ook aan de ander overdragen. In artikel 7:307 is geregeld dat de huidige huurder op vordering gemachtigd kan worden om een ander als huurder in zijn plaats te stellen. Dit is in feite een lex specialis op 6:159. De regel is bedoeld in het geval de verhuurder niet mee wil werken aan een overdracht. Echter, stel nou dat de verhuurder al heeft toegezegd (op schrift) dat hij de nieuwe huurder accepteert. Hij stuurt een in-de-plaatstelling overeenkomst op en vraagt partijen dit te tekenen en terug te sturen. Twee maanden later besluit de verhuurder ineens niet meer mee te willen werken. De huurder wil dat de verhuurder alsnog meewerkt en in ieder geval dat in rechte wordt vastgelegd dat de in de plaatstelling een feit is op datum X. De verhuurder heeft dus wel ingestemd op schrift maar nooit de (driepartijen)overeenkomst getekend.
De vordering die nu bij de kantonrechter gedaan kan worden is die op basis van 7:307. Maar kan dit met terugwerkende kracht? Of is het in casu beter om een algemene vordering te doen op grond van 3:296 BW. Immers belofte maakt schuld en de verhuurder heeft nu maar gewoon zijn afspraak na te komen en mee te werken aan de in-de-plaatsstelling. Ten eerste is er dan geen machtiging nodig en ten tweede kan de rechter dan bepalen dat de in-de-plaatstelling conform afspraak op datum X in is gegaan. Ik zou ws. de vordering zo formuleren dat de rechter beide kanten op kan. Immers, de rechter kent het recht en vult zo nodig de rechtsgronden aan. Maar wat vinden jullie: zou de rechter hier op grond van 3:296 de verhuurder moeten verplichten om zijn afspraak na te komen of zou hij op grond van 7:307 een machtiging moeten geven aan huurder? |
Een wat late reactie maar toch. Mijn mening is als volgt.
Artikel 7:307 BW regelt dat de huurder een vordering kan in stellen om gemachtigd te worden een ander in zijn plaats te stellen. Die vordering was hier in eerste instantie niet nodig omdat de huurder al gemachtigd werd. De vraag is nu of met de toezegging op de mail en de impliciete machtiging de in de plaats stelling al is voltooid. In dat geval kan gewoon nakoming worden gevorderd.
Indien de in de plaatsstelling niet is voltooid maar er nog uitvoering aan moet worden gegeven dat is hier sprake van de intrekking van de machtiging. Dat kan onrechtmatig zijn onder omstandigheden maar ik zou dan zeker de route kiezen om de machtiging alsnog te vorderen bij via de rechter.
De vraag is dus ook hoe is de toezegging geformuleerd. Bijvoorbeeld: ik ga akkoord met de nieuwe huurder of ik ga meewerken aan de in de plaats stelling etc.
Voor meerdere ankers liggen is natuurlijk nooit verkeerd in dit geval. Dus primair stellen dat de in de plaats stelling al is voltooid, secundair een vordering ex. art. 7:307 BW instellen. |
|
|
|
 |
|
 |
Pagina 1 van 1 |
|
|
U mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen U mag geen reacties plaatsen U mag uw berichten niet bewerken U mag uw berichten niet verwijderen U mag niet stemmen in polls
|
|
|
|