Hallo iedereen, ik zit met een klein probleem waar ik zelf niet helemaal uit kan komen. Ben bezig met het bestuderen van goederenrecht. Het onderwerp verjaring wordt heel beknopt behandeld.
Wat is nu het probleem:
Wanneer Gebruik ik Art. 3:105 BW?
In Art. 3:99 (acquisitieve verjaring) worden duidelijk de eisen gesteld waaraan men moet voldoen voor verkrijgende verjaring.
1 daarvan is: men moet bezitter zijn te goeder trouw
Zover ik kan beoordelen is dit een verschil tussen Art. 3:99 en 3:105 BW.
Art. 3:105 stelt immers niet als eis dat men te goeder trouw moet zijn?
Nou vraag ik me af of dit werkelijk het enige verschil is?
Zou iemand dit mij kunnen uitleggen?
En Art. 3:306 (extinctieve verjaring) stelt dat indien de wet niet anders bepaalt, een rechtsvordering verjaart door verloop van 20 jaren.
Valt Art. 3:306 ook onder het bereik van Art. 3:105?
Het antwoord zal wel voor de hand liggen maar voor mij is dit niet helemaal duidelijk.
Ere voor degene die mij dit kan uitleggen.
GRoeten
Peter Oomen
|