Content Syndication
|
|
|
|
|
Pagina 1 van 1 |
|
|
Auteur |
Bericht |
abraxes
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: ma 20 mrt 2006 14:49 Onderwerp: Gerechtvaardigd vertrouwen vs geestelijke gestoordheid |
|
|
Het volgende is mij niet helemaal duidelijk. Art 3:34 lid 1 BW (geestelijke gestoordheid) geeft 2 principes weer, op grond waarvan men geestelijke gestoordheid aannemelijk kan maken:
1. Aannemelijk moet worden gemaakt dat de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of dat de verklaring onder de invloed van een stoornis is gedaan. Indien de gestoorde dit kan aantonen, dan ‘wordt geacht’ zijn wil te hebben ontbroken.
2. Indien de gestoorde aantoont dat de rechtshandeling voor hem nadelig was, wordt de verklaring vermoed onder de invloed van een stoornis te zijn gedaan. Verder geldt het vermoeden niet indien het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijs niet was te voorzien.
De mogelijkheden van de wederpartij om dit te bestrijden is afhankelijk van welk van de hiervoor genoemde principes wordt gehanteerd:
In het eerste geval geeft de wet aan, dat indien de gestoorde zijn gestoordheid kan aantonen, de wil wordt geacht te ontbreken. Hieromtrent is dan geen tegenbewijs mogelijk. De wederpartij heeft nu maar 1 mogelijkheid:
1. Een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen.
Ik begrijp dat het erom gaat wat fidens in de gegeven omstandigheden werkelijk wist of, waarmee hij redelijkerwijs rekening mee moest houden. Stel dat de wederpartij niet wist en niet kon weten dat er sprake was van een geestelijke gestoordheid, is een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen voor wat betreft dit aspect dan succesvol, ook al staat vast dat de persoon waarmee hij handelde gestoord was?
Indien er sprake is van het 2e geval dan gaat de wet uit van het vermoeden dat er sprake is van geestelijke gestoordheid. Er is dus tegenbewijs mogelijk. Nu heb ik begrepen dat de wederpartij 2 mogelijkheden heeft:
1. aannemelijk proberen te maken dat het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijs niet was te voorzien.
2. Het vermoeden proberen te ontzenuwen met andere feiten of omstandigheden die aannemelijk maken, dat de verklaring niet onder invloed van de stoornis is gedaan.
Punt 1:
Ik begrijp dat onvoorzienbaar nadeel, los staat van de eventuele gestoordheid. Stel dat er inderdaad sprake is van onvoorzienbaarheid, heeft de wederpartij voor wat betreft dit aspect dan gerechtvaardigd mogen vertrouwen op het handelen van de mogelijk gestoorde?
Stel dat nadeel op het tijdtip van de rechtshandeling redelijkerwijs was te voorzien, dat we te maken hebben met een gestoorde en dat er sprake is van causaliteit. Betekent dit dan dat, nu dit redelijkerwijs was te voorzien, de fidens dit had behoren te weten en dat dit derhalve, aan een succesvol beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de weg staat?
Vriendelijk dank |
|
|
|
|
abraxes
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: di 21 mrt 2006 9:12 Onderwerp: |
|
|
Beste lezer. Mijn verwachting is dat het vraagstuk als volgt dient te worden beantwoord. Ik zou het zeer op prijs stellen indien u hieromtrent uw zienswijze kenbaar maak.
Quote: | Ik begrijp dat het erom gaat wat fidens in de gegeven omstandigheden werkelijk wist of, waarmee hij redelijkerwijs rekening mee moest houden. Stel dat de wederpartij niet wist en niet kon weten dat er sprake was van een geestelijke gestoordheid, is een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen voor wat betreft dit aspect dan succesvol, ook al staat vast dat de persoon waarmee hij handelde gestoord was? |
Een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen kan slagen indien de geestelijke gestoordheid voor fidens niet kenbaar was. Kenbaarheid impliceert dat de fidens werkelijk niet wist of redelijkerwijs niet kon weten of er sprake was van een geestelijke gestoordheid.
Quote: | Punt 1:
Ik begrijp dat onvoorzienbaar nadeel, los staat van de eventuele gestoordheid. Stel dat er inderdaad sprake is van onvoorzienbaarheid, heeft de wederpartij voor wat betreft dit aspect dan gerechtvaardigd mogen vertrouwen op het handelen van de mogelijk gestoorde? |
Of het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijs niet was te voorzien, dient naar objectieve maatstaven te worden vastgesteld. Zou een normaal persoon het nadeel niet kunnen voorzien dan komt dit dus niet door de stoornis. Een beroep op art 3:34 BW zal zodoende voor wat betreft dit aspect niet slagen. Niettemin zou ik willen aannemen dat indien er sprake was van geestelijke gestoordheid, en dat de geestelijke gestoordheid voor de fidens kenbaar was of kenbaar had moeten zijn, dit aan een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de weg staat.
Quote: | Stel dat nadeel op het tijdtip van de rechtshandeling redelijkerwijs was te voorzien, dat we te maken hebben met een gestoorde en dat er sprake is van causaliteit. Betekent dit dan dat, nu dit redelijkerwijs was te voorzien, de fidens dit had behoren te weten en dat dit derhalve, aan een succesvol beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de weg staat? |
Ik zou willen aannemen dat indien het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijs was te voorzien, degene die een beroep doet op gerechtvaardigd vertrouwen, redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de rechthandeling voor de wederpartij bijzonder nadelig is. Niettemin kan hij proberen het vermoeden te ontzenuwen met andere feiten of omstandigheden die aannemelijk maken, dat de verklaring niet onder invloed van de stoornis is gedaan. Voorts is van belang in hoeverre er op de fidens een onderzoeksplicht rust. Of er sprake is van een onderzoeksplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en derhalve sterk verweven met feiten. Naarmate de verklaring voor de handelende nadeliger is, zal eerder een onderzoeksplicht worden aangenomen.
Wel kan bij de genoemde voorbeelden de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid aan de orde zijn. De HR stelde voorheen voor wat betreft art 3:35 BW (gerechtvaardigd vertrouwen) voor rechtshandelingen om niet een aanvullend nadeelvereiste. Dit is herzien, zij het dat zulks nog steeds werking kan hebben. In de arresten met betrekking tot beëindiging van een arbeidscontract Westhoff - Spronsen en Mohamed Ben Amran - Silversteyn heeft de Hoge raad de visie van de wetgever overgenomen, hetgeen neerkomt op het volgende. De derogerende werking van redelijkheid en billijkheid artt. 6:2 lid 2, jo 6:248 BW kan een beroep op art 3:35 BW ook als aan alle vereisten is voldaan, voor de fidens opzij zetten. Dit kan ter sprake komen wanneer de fidens geen nadeel ondervindt indien de veronderstelde opzegging wordt teruggedraaid. Denk bij nadeel zoal aan het geval dat de werkgever al een nieuwe werknemer heeft aangenomen. De nolens kan dan een beroep doen op de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid. Ik kan me voorstellen dat indien er sprake is van een bijzonder nadelige rechtshandeling, doch geen sprake van een rechtshandeling om niet, de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid eveneens aan de orde kan zijn. Nadeel heeft aldus een dubbele betekenis. Bij laatgenoemde resulteert nadeel eerst tot een mogelijke onderzoeksplicht voor de fidens. Mocht aan de onderzoeksplicht zijn voldaan en een beroep op art 3:35 BW aannemelijk zijn, dan kan er niettemin sprake zijn van derogerende werking van redelijkheid en billijkheid, hetgeen aan een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de weg staat.
Quote: | In het arrest Westerhoff/Spronsen betekent dit concreet, dat, indien de verklaring ‘ingrijpende gevolgen’ heeft voor hij die hem aflegde – bij gebondenheid aan de schijnbare inhoud daarvan – in het bijzonder bij ontslagneming onder invloed van een hevige gemoedsbeweging of een (andere) geestelijke stoornis, redelijkheid en billijkheid meebrengen kunnen dat een beroep op art 3:35 terzijde moet worden gesteld. Voor een dergelijke uitzondering op art 3:35 is volgens het arrest met name plaats wanneer de wederpartij of geadresseerde niet, voortbouwend op het vertrouwen, iets heeft gedaan of nagelaten waardoor hij bij het niet tot stand komen van de rechtshandeling in een ongunstiger toestand zou komen te verkeren. |
|
|
|
|
|
bona fides
Geslacht:
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22893
|
Geplaatst: di 21 mrt 2006 16:46 Onderwerp: |
|
|
Artikel 3:34 BW zegt volgens mij alleen wat over art 3:33. Art 3:35 staat er los van. Natuurlijk is het wel zo dat de feitelijke omstandigheden die verband houden met de situatie waarin 3:34 van toepassing is, voor 3:35 gevolg kunnen hebben. Dus geen juridisch verband, wel mogelijk een feitelijk verband. |
|
|
|
|
abraxes
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: wo 22 mrt 2006 8:38 Onderwerp: |
|
|
Quote: | Artikel 3:34 BW zegt volgens mij alleen wat over art 3:33. Art 3:35 staat er los van. Natuurlijk is het wel zo dat de feitelijke omstandigheden die verband houden met de situatie waarin 3:34 van toepassing is, voor 3:35 gevolg kunnen hebben. Dus geen juridisch verband, wel mogelijk een feitelijk verband. |
En is dit vermoeden zodanig, dat een dergelijk feitelijke verband uitmondt in mijn zienswijze met betrekking tot de bescherming welke art 3:35 biedt, tegen handelen met een gestoord persoon? |
|
|
|
|
bona fides
Geslacht:
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22893
|
Geplaatst: wo 22 mrt 2006 12:55 Onderwerp: |
|
|
Ik heb het niet over een vermoeden. Er is geen juridisch vermoeden. Er is alleen feitelijk gezien normaal gesproken wel een verband, maar je kunt ook een feitencomplex construeren waarbij er totaal geen verband is. Het is m.i. niet zinvol om vanuit een juridische vraag alle mogelijke toepasselijke feitencomplexen te analyseren en daaruit weer nieuwe juridische conclusies te trekken. Hier moet je gewoon case-by-case te werk gaan. |
|
|
|
|
abraxes
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: wo 22 mrt 2006 17:58 Onderwerp: |
|
|
Quote: | Ik heb het niet over een vermoeden. Er is geen juridisch vermoeden. |
Vermoeden - mogelijk feitelijk verband. Los daarvan is er in geval van nadeel tevens sprake van een juridisch vermoeden. Wordt dit vermoeden ontkracht dan kan er sprake zijn van gerechtvaardigd vertrouwen. Of er nu sprake is van een juridisch of feitelijk verband, het gaat mij om de juridische consequenties.
Quote: | Het is m.i. niet zinvol om vanuit een juridische vraag alle mogelijke toepasselijke feitencomplexen te analyseren en daaruit weer nieuwe juridische conclusies te trekken. Hier moet je gewoon case-by-case te werk gaan. |
Mee eens, dat is ook niet aan de orde. Maar mijn vraag is wel, of je zo vriendelijk wilt zijn om mijn zienswijze concreet te bekritiseren. |
|
|
|
|
bona fides
Geslacht:
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22893
|
Geplaatst: wo 22 mrt 2006 18:43 Onderwerp: |
|
|
Nou, dat is mijns inziens wel aan de orde, of in ieder geval precies wat je probeert te doen .
Vanuit de logica bekeken: je hebt een feitelijke wereld waarin allerlei dingen gebeuren. Dat kun je in een juridische beschrijving proberen te vatten. De juridische bepalingen van het BW kun je toepassen op de feitelijke wereld. Soms valt een feitencomplex wel onder een bepaling, soms niet. Iedere bepaling is als het ware een propositie die, toegepast op een feitencomplex, de waarde "wel" of "niet" heeft.
Soms gelden er logische relaties tussen die proposities. Als aan 3:34 BW is voldaan, dan impliceert dat dat aan 3:33 BW niet wordt voldaan (grof gezegd). Dit komt eigenlijk omdat woorden van 3:33 terugkeren in 3:34, en je door logische (en taalkundige) manipulatie van die woorden de conclusie kunt trekken. Je werkt hier uitsluitend met woorden, zonder voor ieder mogelijk feitencomplex te hoeven nagaan of "als 3:34 dan niet 3:33" waar is.
Wat jij volgens mij met 3:34 en 3:35 probeert te doen, is nagaan of er zo'n relatie geldt, maar niet door logische manipulatie van woorden, maar door het doordenken van feitelijke situaties. Je probeert na te gaan of voor ieder feitencomplex iets geldt als "als 3:34 dan niet 3:35". Dat zal echter nooit lukken, omdat de feitelijke wereld te complex is om dat soort toevallige relaties toe te laten.
In het bijzonder geldt in dit geval dat iemand heel goed geestelijk gestoord iets kan verklaren, zonder dat de ontvanger van de verklaring dat hoeft te weten, bijvoorbeeld als de verklaring schriftelijk wordt overgebracht. Nu kun je proberen de relatie verder te verfijnen, maar je zult altijd situaties kunnen construeren waarin de nieuwe relatie ook faalt. Tenzij je zelf een logisch verband inbouwt als bijvoorbeeld "als 3:34 dan (niet 3:35 tenzij wel 3:35)". Zo'n relatie is echter nietszeggend.
Je kunt zien dat er geen (nauwelijks) juridische relatie tussen 3:34 en 3:35 bestaat, omdat 3:34 heel andere bewoordingen bevat dan 3:35. (Om precies te zijn: in 3:35 komt wel "met deze verklaring overeenstemmende wil" voor, maar uitsluitend om aan te geven dat als aan de conditie van 3:35 is voldaan, 3:33 buiten werking blijft... het zegt niets over het al dan niet voldaan zijn aan enig element van 3:33/34, maar alleen dat het geen effect heeft op de uiteindelijke uitkomst van de totale evaluatie van 3:33/35.) |
|
|
|
|
abraxes
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: za 25 mrt 2006 21:27 Onderwerp: |
|
|
Bedankt Bona Fides, ik zal een en ander in overweging nemen. |
|
|
|
|
bona fides
Geslacht:
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22893
|
Geplaatst: do 30 mrt 2006 3:09 Onderwerp: |
|
|
Het is natuurlijk wel zo, dat als je weet of behoort te weten dat de wil ontbreekt (bijvoorbeeld doordat je weet dat aan 1 van de bepalingen van 3:34 is voldaan), er geen sprake meer kan zijn van gerechtvaardigd vertrouwen. Juridisch gezien kun je dus wel zeggen dat als je "X" weet of behoort te weten, je niet op "niet X" mag vertrouwen. Maar dat is m.i. een tautologie die je niet werkelijk verder helpt.
Het "niet te voorzien" zijn van nadeel moet je in 3:34 zien vanuit het standpunt van de persoon die de verklaring heeft afgelegd. Het zegt dan weinig over wat de ontvanger van de verklaring hiervan weet. Dat is misschien nog het duidelijkste argument waarom geen algemene link tussen 3:33/34 en 3:35 valt te leggen: 3:33/34 is te lezen vanuit het perspectief van de verzender, 3:35 vanuit het perspectief van de ontvanger.
(Overigens, ook als het nadeel voor de verzender voorzienbaar was, kan de wil natuurlijk nog steeds hebben ontbroken.) |
|
|
|
|
abraxes
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: do 30 mrt 2006 17:13 Onderwerp: |
|
|
Wat ik probeer is grip te krijgen op wanneer er sprake kan zijn van de bescherming van art 3:35 (gerechtvaardigd vertrouwen), indien er door de wederpartij een beroep wordt gedaan op art 3:34. De HR heeft een aantal regels geformuleerd welke als maatstaven kunnen dienen. Ook de artikelen dienen op een bepaalde wijze te worden geïnterpreteerd. Op grond van de jurisprudentie en de artikelen zelve ontstaan er algemene regels welke dan weer kunnen worden toegepast op de concrete casus. Er kan van zo'n algemene regel worden afgeweken indien de omstandigheden daar aanleiding voor vormen. Ook zal de ene regel soms zwaarder wegen dan de ander. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Door echter inzicht te krijgen in de algemene regels en de wijze waarop deze dienen te worden toegepast, kan men juist tot zo’n constatering komen.
Mij was eerder bijvoorbeeld niet duidelijk dat, indien vaststaat dat er sprake is van geestelijke stoornis, voldoening aan het principe wat ten grondslag ligt aan art 3:35 niettemin aan vernietiging ex art 3:34 in de weg kan staan.
Quote: | Het "niet te voorzien" zijn van nadeel moet je in 3:34 zien vanuit het standpunt van de persoon die de verklaring heeft afgelegd. Het zegt dan weinig over wat de ontvanger van de verklaring hiervan weet. Dat is misschien nog het duidelijkste argument waarom geen algemene link tussen 3:33/34 en 3:35 valt te leggen. |
Inderdaad, of nadeel niet voorzien is dient te worden beoordeeld naar objectieve maatstaven. Zou voor een niet gestoorde (wellicht de fidens) persoon het nadeel niet te voorzien zijn, dan geldt dit ook voor de gestoorde. Wederpartij van de potentieel gestoorde kan aanvechten dat het nadeel niet was voorzien, hetgeen vervolgens in verband kan worden gebracht met een beroep art 3:35. |
|
|
|
|
bona fides
Geslacht:
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22893
|
Geplaatst: do 30 mrt 2006 21:16 Onderwerp: |
|
|
abraxes schreef: | Mij was eerder bijvoorbeeld niet duidelijk dat, indien vaststaat dat er sprake is van geestelijke stoornis, voldoening aan het principe wat ten grondslag ligt aan art 3:35 niettemin aan vernietiging ex art 3:34 in de weg kan staan. |
Je schrijft het ingewikkelder op dan het is: als er bij de ontvanger sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van 3:35, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een wil (als in 3:33). Zo staat het ook in 3:35.
3:34 geeft slechts bewijsregels voor 3:33. Deze bewijsregels zijn natuurlijk niet uitputtend bedoeld, maar als een steuntje in de rug voor een paar bijzondere gevallen.
3:34 geeft uitsluitend een inkleuring van 3:33, niet van 3:35.
Het antwoord op waar je grip op probeert te krijgen is dus eenvoudig: je moet 3:35 afzonderlijk evalueren. Een gerechtvaardigd getrouwen kan er zijn met en zonder gestoordheid, al dan niet samengaand met nadeel dat zowel wel als niet voorzienbaar kan zijn.
Quote: | Inderdaad, of nadeel niet voorzien is dient te worden beoordeeld naar objectieve maatstaven. |
Objectieve maatstaven, maar wel uit het perspectief van de verklarende persoon. Namelijk rekening houdend met alles wat die persoon wist of had moeten weten. Niet met wat de ontvanger wist.
Quote: | Zou voor een niet gestoorde (wellicht de fidens) persoon het nadeel niet te voorzien zijn, dan geldt dit ook voor de gestoorde. Wederpartij van de potentieel gestoorde kan aanvechten dat het nadeel niet was voorzien, hetgeen vervolgens in verband kan worden gebracht met een beroep art 3:35. |
De betekenis van de vaststelling dat het nadeel niet te voorzien was, is dat dat nadeel geen rol meer speelt bij het aantonen van de gestoordheid. Het bewijzen van die gestoordheid zal op een andere manier moeten, en afhankelijk van de situatie ook kunnen. 3:35 staat hier los van. 3:33 en 3:35 vormen een 2-stappenplan waarbij het feitencomplex vanuit 2 verschillende perspectieven wordt beoordeeld. Het is de codificatie van de wilsvertrouwensleer waar in Nederland voor is gekozen.
Wat je misschien verwart, is dat de wederpartij zich op 2 manieren kan verdedigen: hij heeft niet alleen de beschikking over 3:35, hij kan ook een beroep op 3:33/34 aanvechten. In het eerste geval moet hij aantonen dat hij vanuit zijn perspectief gerechtvaardigd mocht vertrouwen. In het tweede geval moet hij weerleggen dat bij de ontvanger de wil ontbrak. Die 2 manieren van verdedigen staan juridisch los van elkaar. Feitelijk kan er verband zijn door het eventuele bestaan van een feit dat langs beide wegen de doorslag geeft. |
|
|
|
|
abraxes
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: za 01 apr 2006 21:25 Onderwerp: |
|
|
Dit begrijp ik allemaal (al) wel, maar toch bedankt voor de heldere uiteenzetting. Ik zal de wijze waarop jij dit gebeuren benadert in gedachte houden en daar waar nodig reproduceren. |
|
|
|
|
abraxes
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU
Berichten: 1624
|
Geplaatst: za 24 jun 2006 17:30 Onderwerp: |
|
|
Aha, Bona Fides, eerder doelde je waarschijnlijk op de propositielogica. |
|
|
|
|
|
|
Pagina 1 van 1 |
|
|
U mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen U mag geen reacties plaatsen U mag uw berichten niet bewerken U mag uw berichten niet verwijderen U mag niet stemmen in polls
|
|
|
|