Vraag over derdenbescherming stil pandrecht
#1: Vraag over derdenbescherming stil pandrecht Auteur: tikSimone
Geplaatst: za 28 jul 2007 17:53
Mijn Compendium meldt dat een stil pandrecht op een vordering op naam niet beschermd wordt. Men start met het vermelden dat in principe bescherming ontleend kan worden aan 3:88. En daarna:
Quote: | Uit artikel 3:239 lid 4 volgen voor pandrecht twee nadere eisen:
1. De verpanding moet direct (openbaar pand) of later (aanvankelijk stil pand) aan de debiteur zijn medegedeeld (vgl. de relativering van de stille cessie in 3:94 lid 3). Stil pandrecht wordt dus niet beschermd!
2. De pandhuder moet op het moment der mededeling te goeder trouw zijn |
Nu heb ik de artikelen er eens even bijgepakt, maar als ik naar 3:239 lid 4 kijk dan begrijp ik dit niet, op grond van wat er in lid 1 (waarnaar lid 4 verwijst) staat. Ik zal dat even vet maken:
Quote: | Artikel 239 | BW3, Boek 3, Titel 9, Afdeling 2
1.
Pandrecht op een tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen recht dat niet aan toonder of order luidt, of op het vruchtgebruik van een zodanig recht kan ook worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan die personen, mits dit recht op het tijdstip van de vestiging van het pandrecht reeds bestaat of rechtstreeks zal worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding.
2.
Het tweede lid van artikel 237 is van overeenkomstige toepassing.
3.
Wanneer de pandgever of de schuldenaar in zijn verplichtingen jegens de pandhouder tekortschiet of hem goede grond geeft te vrezen dat in die verplichtingen zal worden tekortgeschoten, is deze bevoegd van de verpanding mededeling te doen aan de in het eerste lid genoemde personen. Pandhouder en pandgever kunnen overeenkomen dat deze bevoegdheid op een ander tijdstip ingaat.
4.
Artikel 88 geldt slechts voor de pandhouder wiens recht overeenkomstig lid 1 is gevestigd, indien hij te goeder trouw is op het tijdstip van de in lid 3 bedoelde mededeling. |
Waaruit moet je nou afleiden dat een stil pandrecht dan niet beschermd wordt? Uit 3:88 krijg ik het ook niet helder.....
|
#2: Auteur: bona fides
Geplaatst: za 28 jul 2007 18:43
Dat verklaart dan waarom stil pandrecht op een vordering niet beschermd wordt. Voorwaarde voor derdenbescherming is dat er mededeling van wordt gedaan, en dan is het niet meer stil.
|
#3: Auteur: abraxes
Geplaatst: za 28 jul 2007 19:35
We hebben te doen met een vestiging van een stil pandrecht op een vordering op naam. De vraag is of de pandhouder wordt beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever voor wat betreft de vestiging van het stil pandrecht op de vordering op naam. Welke bepalingen zouden eventueel bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever aan de pandhouder kunnen verlenen? Art 3:86 BW is niet van toepassing hetgeen ook geldt voor art 3:238 BW. Alleen art 3:88 BW kan in bepaalde gevallen soulaas bieden.
Art 3:88 geeft bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid bij overdracht van een vordering op naam. De onbevoegdheid moet voortvloeien uit de ongeldigheid van een eerdere overdracht en niet het gevolg zijn van onbevoegdheid van de vervreemder van die eerdere overdracht. Is duidelijk waarop deze beschikkingsonbevoegdheid dan zoal kan berusten? Verder moet er sprake zijn van te goeder trouw.
Nu geeft art 3:239 lid 4 BW een bijzondere regeling voor bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid met betrekking tot -in casu- vestiging van een stil pandrecht op een vordering op naam en de toepasselijkheid van art 3:88 BW. Deze bijzondere vereisten -van mededeling en goeder trouw- heb jij reeds aangehaald:
Quote: | Uit artikel 3:239 lid 4 volgen voor pandrecht twee nadere eisen:
1. De verpanding moet direct (openbaar pand) of later (aanvankelijk stil pand) aan de debiteur zijn medegedeeld (vgl. de relativering van de stille cessie in 3:94 lid 3). Stil pandrecht wordt dus niet beschermd! En dan uitdrukkelijk: stil pandrecht wordt dus niet beschermd! Mee eens want door het doen van de mededeling kan nog moeilijk van een stil pandrecht worden gesproken. Deze wordt daarmee, mits is voldaan aan de overige vereisten, immers openbaar
2. De pandhuder moet op het moment der mededeling te goeder trouw zijn. hiermee wordt voor vaststelling van het 'zijn van te goeder trouw' dus een ander moment van vaststelling gegeven dan waarin art. 3:88 BW voorziet. |
Voorbeeld uit het boekje:
A heeft uit handen van X een vordering op Y verkregen (cessie). A vestigt een stil pandrecht op deze vordering ten gunste van B. A noch X delen de cessie mede aan Y (leveringsgedrek, art 3:94). A is derhalve beschikkingsonbevoegd. Vervolgens deelt B de verpanding aan Y mede. Als hij op dat moment te goeder trouw is, verkrijgt hij een openbaar pandrecht op de vordering.
|
#4: Auteur: tikSimone
Geplaatst: za 28 jul 2007 22:37
bona fides schreef: | Dat verklaart dan waarom stil pandrecht op een vordering niet beschermd wordt. Voorwaarde voor derdenbescherming is dat er mededeling van wordt gedaan, en dan is het niet meer stil. |
Maar lid 1 biedt toch juist de mogelijkheid geen mededeling aan de debiteur te doen?
|
#5: Auteur: bona fides
Geplaatst: za 28 jul 2007 22:55
tikSimone schreef: | bona fides schreef: | Dat verklaart dan waarom stil pandrecht op een vordering niet beschermd wordt. Voorwaarde voor derdenbescherming is dat er mededeling van wordt gedaan, en dan is het niet meer stil. |
Maar lid 1 biedt toch juist de mogelijkheid geen mededeling aan de debiteur te doen? |
Ja?
Als je derdenbescherming wilt moet je wel mededeling doen, zo zegt lid 3. Dat hoeft pas op een later tijdstip, maar voordat er een beroep op 3:88 wordt gedaan.
|
#6: Auteur: tikSimone
Geplaatst: za 28 jul 2007 22:58
Stom!!! Heel lid 3 over het hoofd gezien als "nodig voor de redenering".
|
#7: Auteur: bona fides
Geplaatst: za 28 jul 2007 23:17
Waar ik in mijn vorige bericht "lid 3" schreef, bedoelde ik "lid 4". Maar lid 4 verwijst naar de mededeling van lid 3, dus ik neem aan dat het wel duidelijk was.
Dat stil pandrecht op een vordering niet beschermd wordt, valt dus slechts indirect uit de tekst van de bepaling op te maken. Hetzelfde geldt voor derdenbescherming bij bezitloos pandrecht op een roerende zaak, zie art 3:238 lid 1 BW: "indien de pandhouder te goeder trouw is op het tijdstip waarop de zaak of het toonder- of geëndosseerde orderpapier in zijn macht of in die van een derde is gebracht", waarbij de bevoegdheid om in zijn of een anders macht te brengen volgt uit art 3:237 lid 3 BW.
Alleen sluit art 3:238 BW voor bezitloos pandrecht volgens mij een beroep op art 3:88 BW nog niet uit.
|
#8: Auteur: abraxes
Geplaatst: zo 29 jul 2007 13:07
Bona Fides
Quote: | Alleen sluit art 3:238 BW voor bezitloos pandrecht volgens mij een beroep op art 3:88 BW nog niet uit. |
Wat bedoel je precies?
|
#9: Auteur: bona fides
Geplaatst: zo 29 jul 2007 14:01
abraxes schreef: | Bona Fides
Quote: | Alleen sluit art 3:238 BW voor bezitloos pandrecht volgens mij een beroep op art 3:88 BW nog niet uit. |
Wat bedoel je precies? |
Voor vuistpand is art 3:238 BW, als specialis van art 3:86 BW, de derdenbeschermingsbepaling.
Voor bezitloos/stil pand op een roerende zaak speelt art 3:238 BW ook een rol vanaf het moment dat het is omgezet in vuistpand (via art 3:237 lid 3 BW). Maar dan is het dus geen bezitloos pand meer. Bezitloos pand wordt dus niet beschermd door art 3:86 BW of art 3:238 BW.
Maar bezitloos pand op een roerende zaak wordt gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Een beroep op art 3:88 BW is, voor zover ik het begrijp, dus mogelijk.
Stil pandrecht op een vordering wordt helemaal niet beschermd. Stil pandrecht op een roerende zaak dus wel. In beide gevallen "verbetert" de bescherming door omzetting in vuistpand c.q. door mededeling aan de schuldenaar.
|
#10: Auteur: tikSimone
Geplaatst: zo 29 jul 2007 14:40
Dat klopt. Voor zover ik het nu goed in mijn hoofd heb ... haha....
|
#11: Auteur: bona fides
Geplaatst: zo 29 jul 2007 15:15
tikSimone schreef: | Dat klopt. Voor zover ik het nu goed in mijn hoofd heb ... haha.... |
Je wetboek erbij is makkelijker hoor
|
#12: Auteur: abraxes
Geplaatst: zo 29 jul 2007 16:02
bona fides schreef: | abraxes schreef: | Bona Fides
Quote: | Alleen sluit art 3:238 BW voor bezitloos pandrecht volgens mij een beroep op art 3:88 BW nog niet uit. |
Wat bedoel je precies? |
Voor vuistpand is art 3:238 BW, als specialis van art 3:86 BW, de derdenbeschermingsbepaling.
Voor bezitloos/stil pand op een roerende zaak speelt art 3:238 BW ook een rol vanaf het moment dat het is omgezet in vuistpand (via art 3:237 lid 3 BW). Maar dan is het dus geen bezitloos pand meer. Bezitloos pand wordt dus niet beschermd door art 3:86 BW of art 3:238 BW.
Maar bezitloos pand op een roerende zaak wordt gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Een beroep op art 3:88 BW is, voor zover ik het begrijp, dus mogelijk.
Stil pandrecht op een vordering wordt helemaal niet beschermd. Stil pandrecht op een roerende zaak dus wel. In beide gevallen "verbetert" de bescherming door omzetting in vuistpand c.q. door mededeling aan de schuldenaar. |
Zou art 3:88 van toepassing zijn, dan komen we in de knel met het moment van vaststelling van te goeder trouw. Dat moment dient voor een vuistpand te zijn, het moment waarop de zaak in 'zijn macht of die van een derde is gebracht'. Voor toepasselijkheid van art. 3:88 is dat moment van vaststelling van te goeder trouw, het moment van de overdracht. Zou een beroep op art 3:88 slagen en omzetting van zo'n bezitloos pandrecht daarna wenselijk worden geacht, dan zal niet meer kunnen worden voldaan aan ‘het zijn van te goeder trouw’, nu de pandhouder bekend is met het gebrek van de eerdere overdracht. Geschiedt omzetting niet: heeft de zekerheid welke pandrecht zou moeten bieden standgehouden? De pandgever kan gerust tekortschieten in zijn verplichtingen. Het middel van omzetting en de daaropvolgende executie is geheel ontkracht omdat omzetting bij een gebrek aan te goeder trouw, niet zal kunnen worden bewerkstelligd. Vandaar dat je 'verbetert' zeker even tussen haakjes hebt gezet?
|
#13: Auteur: bona fides
Geplaatst: zo 29 jul 2007 16:51
abraxes schreef: | Vandaar dat je 'verbetert' zeker even tussen haakjes hebt gezet? |
In zekere zin wel, al had ik het niet helemaal doorgedacht. Je voorbeeld is interessant.
De vraag is denk ik of een beroep op art 3:88 BW niet meer mogelijk is na de omzetting in vuistpand. Daarvoor lijkt het mij van belang om te weten of art 3:88 BW van rechtswege werkt. In dat geval is het bezitloos pandrecht namelijk rechtsgeldig gevestigd, en kan de omzetting in vuistpand daar niets meer aan veranderen. Zou art 3:88 BW niet van rechtswege werken, dan is het nog steeds denkbaar dat na omzetting een beroep op de situatie voor omzetting mogelijk is.
Ik kan mij dan ook voorstellen dat zowel 3:238 als 3:88 bescherming bieden aan een vuistpandhouder die zijn pand oorspronkelijk bezitloos heeft gevestigd.
|
#14: Auteur: abraxes
Geplaatst: ma 30 jul 2007 1:19
bona fides schreef: |
De vraag is denk ik of een beroep op art 3:88 BW niet meer mogelijk is na de omzetting in vuistpand. Daarvoor lijkt het mij van belang om te weten of art 3:88 BW van rechtswege werkt. In dat geval is het bezitloos pandrecht namelijk rechtsgeldig gevestigd, en kan de omzetting in vuistpand daar niets meer aan veranderen. Zou art 3:88 BW niet van rechtswege werken, dan is het nog steeds denkbaar dat na omzetting een beroep op de situatie voor omzetting mogelijk is.
Ik kan mij dan ook voorstellen dat zowel 3:238 als 3:88 bescherming bieden aan een vuistpandhouder die zijn pand oorspronkelijk bezitloos heeft gevestigd. |
Met de kanttekening dat ik wellicht jouw schrijven niet geheel juist interpreteer het volgende. Ik verwacht dat een beroep op art 3:88 na omzetting van een bezitloos pandrecht op een roerende zaak niet mogelijk is. Volgens mij moet het resultaat van de omzetting van een bezitloos pandrecht op een onroerende zaak in een vuistpandrecht op een roerende zaak worden opgevat als een gelijkstelling met vestiging van een vuistpandrecht op een roerende zaak. Vestiging geschiedt overeenkomstig de wijze waarop overdracht van de verpande roerende zaak plaatsvindt (3:98 ). Voor vestiging van een vuistpandrecht op een roerende zaak gelden geen bijzondere vereisen (art 3:90/3:236). Naar aanleiding van het bepaalde in art 3:98 is titel 4 afdeling 1 van boek 3 van overeenkomstige toepassing op vestiging van een beperkt recht, tenzij de wet ander bepaalt. Nu er voor wat betreft vestiging van een vuistpandrecht op een roerende zaak wordt voldaan aan art 3:90, verklaart art 3:86 zich van toepassing, ware het niet dat er een lex specialis aanwezig is, art 3:238. De tenzij bepaling van art 3:98 is -omdat voor bescherming elders in de wet een specifieke regeling wordt gegeven- van toepassing. Daarmee lijkt bescherming op grond van art 3:88 te zijn uitgesloten. Zou er geen art 3:238 bestaan dan is art 3:86 het artikel om bescherming in te roepen zodat een beroep op art 3:88 niet zal kunnen slagen.
Verder werkt art 3:88 volgens mij niet van rechtswege. Net als het geval is voor wat betreft art. 3:86 moet er expliciet een beroep op worden gedaan. Stel dat art 3:88 wel van toepassing zou zijn op de situatie van omzetting van een bezitloos pandrecht op een roerende zaak in een vuistpandrecht, dan lijkt de bepaling minder te bieden te hebben dan art 3:238, ivm de nadere vereisten welke aan beschikkingsonbevoegdheid worden gesteld.
Ik ben het ermee eens dat voor de bescherming van vestiging van een bezitloos pandrecht op een roerende zaak wel een beroep zou kunnen worden gedaan op art 3:88. Omdat de wet verder geen afwijkende regeling geeft voor bescherming geeft, zou ik verwachten dat op basis van art 3:98, art 3:88 van overeenkomstige toepassing is. Duidelijk is dat art 3:86 noch de lex specialis toeziet op deze wijze van vestiging. Volgens mij verzet de strekking van art 3:238 zich niet tegen toepasselijkheid van art 3:88. De functie van zekerheid welke een pandrecht zou moeten geven wordt zoals gezegd waarschijnlijk wel aangetast.
Echter heb je denk ik een goed punt door op te merken dat 'na omzetting een beroep op de situatie voor omzetting mogelijk is'. In die periode kan er immers ook veel veranderen in de wereld van het recht.
|
#15: Auteur: bona fides
Geplaatst: ma 30 jul 2007 2:23
abraxes schreef: | Met de kanttekening dat ik wellicht jouw schrijven niet geheel juist interpreteer het volgende. Ik verwacht dat een beroep op art 3:88 na omzetting van een bezitloos pandrecht op een roerende zaak niet mogelijk is. |
Ik denk dat je juist interpreteert. Maar zie mijn redenering zo: als bezitloos pandrecht wordt gevestigd door een onbevoegde, maar (direct na de vestiging, dus nog voor de omzetting in vuistpand) wel rechtsgeldig via art 3:88 BW, dan kleeft er aan dat bezitloos pandrecht geen enkel vuiltje. Als een bezitloos pandrecht direct na vestiging al volledig rechtsgeldig is, dan blijft dat pandrecht natuurlijk ook na omzetting in vuistpand rechtsgeldig.
Jouw redenering gaat ervan uit dat de rechtsgeldigheid van een onbevoegd gevestigd pandrecht in de lucht blijft hangen totdat een beroep wordt gedaan op derdenbescherming. Dat lijkt mij echter niet het geval. Op een willekeurig moment is een pandrecht wel rechtsgeldig of niet rechtsgeldig, niet iets er tussen. (Nu moet ik hier wel oppassen: soms is iets wel rechtsgeldig, maar heeft het geen werking tegenover een ouder gerechtigde, bijvoorbeeld.)
Even een voorbeeld:
1. A verkrijgt een appel van B.
2. B vernietigt de koop.
3. A vestigt bij authentieke akte een bezitloos pandrecht op de appel ten gunste van C; C is te goeder trouw ten opzichte van A's onbevoegdheid.
4. C wordt geďnformeerd over de vernietiging van de koop.
5. C doet een beroep op art 3:88 BW; dit beroep slaagt.
6. C zet het bezitloos pandrecht om in vuistpand.
Ben je het eens dat C nu inderdaad een vuistpandrecht heeft op de appel?
Wat als je stap 5 wegdenkt? Heeft C na de stappen 1,2,3,4,6 een vuistpandrecht op de appel?
Quote: | Naar aanleiding van het bepaalde in art 3:98 is titel 4 afdeling 1 van boek 3 van overeenkomstige toepassing op vestiging van een beperkt recht, tenzij de wet ander bepaalt. Nu er voor wat betreft vestiging van een vuistpandrecht op een roerende zaak wordt voldaan aan art 3:90, verklaart art 3:86 zich van toepassing, ware het niet dat er een lex specialis aanwezig is, art 3:238. De tenzij bepaling van art 3:98 is -omdat voor bescherming elders in de wet een specifieke regeling wordt gegeven- van toepassing. Daarmee lijkt bescherming op grond van art 3:88 te zijn uitgesloten. |
Deze redenering, maar dan toegepast op bezitloos pandrecht, moet ik even overdenken. Misschien moet de conclusie zijn dat 3:238 ook voor bezitloos pandrecht "het" derdenbeschermingsartikel is, zodat 3:86/88 niet van toepassing zijn. Ik denk niet dat dit zo is, maar ik zal het eens opzoeken.
Quote: | Verder werkt art 3:88 volgens mij niet van rechtswege. Net als het geval is voor wat betreft art. 3:86 moet er expliciet een beroep op worden gedaan. |
Dus in mijn voorbeeld hierboven vind jij het een verschil maken of stap 5 plaatsvindt of niet. Begrijp ik het goed?
Ik denk eigenlijk dat je art 3:86 en 3:88 naast 3:84 moet zien als mogelijke gronden voor een geldige overdracht (of een geldige vestiging jo. 3:98 ). Dus in plaats van dat je een beroep moet doen op 3:86/88 om een overdracht ex 3:84 waar nog een vuiltje aan zit recht te trekken, is een overdracht die aan 3:86 of 3:88 voldoet van rechtswege een geldige overdracht.
Quote: | Stel dat art 3:88 wel van toepassing zou zijn op de situatie van omzetting van een bezitloos pandrecht op een roerende zaak in een vuistpandrecht, dan lijkt de bepaling minder te bieden te hebben dan art 3:238, ivm de nadere vereisten welke aan beschikkingsonbevoegdheid worden gesteld. |
Art 3:88 ziet in mijn optiek op het moment van vestiging van het bezitloos pandrecht. Art 3:238 ziet vervolgens, indien nodig, op het moment van omzetting in vuistpand.
Quote: | Ik ben het ermee eens dat voor de bescherming van vestiging van een bezitloos pandrecht op een roerende zaak wel een beroep zou kunnen worden gedaan op art 3:88. Omdat de wet verder geen afwijkende regeling geeft voor bescherming geeft, zou ik verwachten dat op basis van art 3:98, art 3:88 van overeenkomstige toepassing is. |
Zie mijn eerdere opmerking. Misschien is vol te houden dat art 3:238 ook voor bezitloos pandrecht als afwijkende regeling moet worden gezien. Ik denk het niet (en jij denkt het dus ook niet), maar op dit punt voel ik me niet helemaal zeker.
Quote: | Echter heb je denk ik een goed punt door op te merken dat 'na omzetting een beroep op de situatie voor omzetting mogelijk is'. |
Precies. Dit zit natuurlijk wel dicht tegen werking van rechtswege (van art 3:88 ) aan.
Wat betreft die wel of geen werking van rechtswege geeft Snijders niet echt uitsluitsel (in nr. 367). Kennelijk worden beide opvattingen verdedigd. "In ieder geval moet aangenomen worden dat de derde die zelf beschikt daarmee geacht wordt de bescherming in te roepen. Verhinderd moet immers worden, dat een eventuele vierde hand afhankelijk is van een standpuntbepaling van de derde die de bescherming mogelijkerwijs niet zou inroepen, (...)" Misschien zou je de omzetting als zo'n beschikking kunnen zien? Weliswaar betrekt dat nog geen vierde bij de zaak.
Ah, in nr. 388 lijkt Snijders nog iets stelliger te zijn dat werking van rechtswege voor art 3:88 moet worden aangenomen (ivm de rechtszekerheid). Maar dat lijkt vooral zijn eigen standpunt te zijn.
Hmm, in nr. 533 lees ik (over bezitloos/stil pandrecht op roerende zaken):
Snijders schreef: | Gelijk in het voorgaande (nr. 531) reeds werd opgemerkt, geniet de stil pandhouder geen bescherming tegen gebreken in de beschikkingsbevoegdheid van de pandgever. Hem ontbreekt daartoe de macht in de zin van art 3:238. |
In nr. 531 wordt vermeld dat 3:238 and 3:86 derogeert, en dat 3:238 niet werkt bij stil pandrecht. Maar er wordt niet verteld dat 3:88 bij stil pandrecht geen toepassing vindt. Misschien is het de "tenzij" van art 3:98, maar zo heel duidelijk vind ik dat niet. Ik zou zelf zeggen dat 3:238 slechts derogeert aan 3:86, en dat 3:88 de bepaling voor stil pandrecht op roerende zaken is...
Wat zegt Pitlo hierover?
|
|