Gebruikersnaam:   Wachtwoord:   Gratis Registreren | Wachtwoord vergeten?
Rechtenforum.nl
Rechtenforum.nl Rechtenforum.nl
 
Controle paneel
Registreren Registreren
Agenda Agenda
Help Help
Zoeken Zoeken
Inloggen Inloggen

Partners
Energie vergelijken
Internet vergelijken
Hypotheekadviseur
Q Scheidingsadviseurs
Vergelijk.com

Rechtsbronnen
Rechtspraak
Kamervragen
Kamerstukken
AMvBs
Beleidsregels
Circulaires
Koninklijke Besluiten
Ministeriële Regelingen
Regelingen PBO/OLBB
Regelingen ZBO
Reglementen van Orde
Rijkskoninklijke Besl.
Rijkswetten
Verdragen
Wetten Overzicht

Wettenbundel
Awb - Algm. w. best...
AWR - Algm. w. inz...
BW Boek 1 - Burg...
BW Boek 2 - Burg...
BW Boek 3 - Burg...
BW Boek 4 - Burg...
BW Boek 5 - Burg...
BW Boek 6 - Burg...
BW Boek 7 - Burg...
BW Boek 7a - Burg...
BW Boek 8 - Burg...
FW - Faillissement...
Gemw - Gemeente...
GW - Grondwet
KW - Kieswet
PW - Provinciewet
WW - Werkloosheid...
Wbp - Wet bescherm...
IB - Wet inkomstbel...
WAO - Wet op de arb..
WWB - W. werk & bij...
RV - W. v. Burgerlijk...
Sr - W. v. Strafrecht
Sv - W. v. Strafvor...

Visie
Werkgevers toch ...
Waarderingsperik...
Het verschonings...
Indirect discrim...
Een recht op ide...
» Visie insturen

Rechtennieuws.nl
Loods mag worden...
KPN bereikt akko...
Van der Steur wi...
AKD adviseert de...
Kneppelhout beno...
» Nieuws melden

Snellinks
EUR
OUNL
RuG
RUN
UL
UM
UU
UvA
UvT
VU
Meer links

Rechtenforum
Over Rechtenforum
Maak favoriet
Maak startpagina
Mail deze site
Link naar ons
Colofon
Meedoen
Feedback
Contact

Recente topics
180-dagen rege...
reparatiehuwel...
Res Nullius ?
proces verbaal...
aansprakelijkh...

Carrière
Boekel De Nerée
CMS DSB

Content Syndication


 
Het is nu do 28 mrt 2024 16:14
Bekijk onbeantwoorde berichten

Tijden zijn in GMT + 2 uur

Causaliteitstheoriën
Moderators: Michèle, StevenK, Moderator Team

 
Plaats nieuw bericht   Plaats reactie Pagina 1 van 1
Printvriendelijk | E-mail vriend(in) Vorige onderwerp | Volgende onderwerp  
Auteur Bericht
Kaya



Leeftijd: 41
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Vissen
Studieomgeving (BA): EUR

Berichten: 8


BerichtGeplaatst: do 22 sep 2005 14:24    Onderwerp: Causaliteitstheoriën Reageer met quote Naar onder Naar boven

Weet iemand van jullie misschien waar ik op internet informatie kan vinden over de verschillende causaliteitstheorien? Tijdschrift artikelen, commentaren etc zijn zeer welkom. Google heeft me tot nu toe niet echt gebracht wat ik zoek..

Ook op dit forum, is behalve het topic tasjesdief weinig te vinden over causaliteit naar ik meen..
Bekijk profiel Stuur privé bericht
de Webmeester
Webmeester
de Webmeester

Leeftijd: 42
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Weegschaal
Studieomgeving (BA): EUR

Berichten: 15631


BerichtGeplaatst: do 22 sep 2005 14:33    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Er is een document gemaakt door Michèle (ook EUR) te vinden onder 'downloads'.

Kaya schreef:
Ook op dit forum, is behalve het topic tasjesdief weinig te vinden over causaliteit naar ik meen..
Hier kun je ook zelf verandering in brengen! Shiny Nu of later...
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Verstuur e-mail Bekijk de homepage MSN messenger ICQ nummer
quinty



Leeftijd: 41
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Waterman
Studieomgeving (BA): UU

Berichten: 196


BerichtGeplaatst: do 22 sep 2005 17:02    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

ik denk dat je bedoelt de strafrechtelijke theorieen of niet??
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Verstuur e-mail
Kaya



Leeftijd: 41
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Vissen
Studieomgeving (BA): EUR

Berichten: 8


BerichtGeplaatst: do 22 sep 2005 17:58    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

ja, inderdaad, strafrechtelijke theorien. In de handboeken is meestal wel wat te vinden, maar nooit meer dan 1 of 2 pagina's..
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Nemine contradicente
Moderator
Nemine contradicente

Leeftijd: 45
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Steenbok
Studieomgeving (BA): UvT
Studieomgeving (MA): UvT
Berichten: 2250


BerichtGeplaatst: do 22 sep 2005 18:22    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Sla de pagina's 184 - 190 van Prof. de Hullu's "Materieel Strafrecht" (Tweede druk, 2003) er op na.
Hierin wordt meer verduidelijkt.
_________________
Legere Iudicare Reparare
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Verstuur e-mail Bekijk de homepage
quinty



Leeftijd: 41
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Waterman
Studieomgeving (BA): UU

Berichten: 196


BerichtGeplaatst: do 22 sep 2005 18:46    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Studieboek materieel strafrecht van Kelk, 2e druk 2001, pp. 227-245....ik weet ook nog wel enkele arresten van de HR met annotaties..weet niet of je daar iets aan hebt???
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Verstuur e-mail
Kaya



Leeftijd: 41
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Vissen
Studieomgeving (BA): EUR

Berichten: 8


BerichtGeplaatst: do 22 sep 2005 20:08    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

Alles wat voorhanden is is prima. Overigens heb ik dat van Hullu en Kelk al gevonden.. Maar toch bedankt!
Bekijk profiel Stuur privé bericht
quinty



Leeftijd: 41
Geslacht: Man
Sterrenbeeld: Waterman
Studieomgeving (BA): UU

Berichten: 196


BerichtGeplaatst: do 22 sep 2005 22:35    Onderwerp: Reageer met quote Naar onder Naar boven

dan heb ik nog dit

Quote:

NJ 2005/69


HOGE RAAD (STRAFKAMER)
30 september 2003, nr. 02260/02
(Mrs. C.J.G. Bleichrodt, F.H. Koster, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel; A-G Machielse; m.nt. Kn)
JOL 2003, 592

Sr art. 255, 257 lid 2

[Essentie] Op de verdachte, die op de hoogte moet zijn geweest van de noodzaak van medisch ingrijpen ten aanzien van zijn zoontje, rustte de plicht te doen wat in zijn vermogen lag om ervoor te zorgen dat zijn zoontje tijdig de noodzakelijke medische hulp zou worden verschaft. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de verdachte het gevaar dat zijn zoontje zou komen te overlijden - welk gevaar zich heeft verwezenlijkt - in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend als gevolg van diens nalaten tijdig adequate medische hulp in te roepen. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk. De stelling dat voor het aannemen van het oorzakelijk verband tussen het bewezenverklaarde nalaten van de verdachte en de dood van het slachtoffer in de gegeven omstandigheden de genoemde mogelijkheid dat het slachtoffer ook bij het tijdig inschakelen van medische hulp zou zijn overleden uitdrukkelijk door het gebezigde bewijsmateriaal zou moeten worden uitgesloten, kan niet als juist worden aanvaard.



Noot:
1. Dit is een belangrijk arrest met betrekking tot de causaliteit van het nalaten. Dit theoretische lastige leerstuk is daarbij geplaatst in een trieste setting. Aan de basis van de strafvervolging lag een schokkend geval van verwaarlozing van een bij overlijden amper twee maanden oude baby. Sectie wees uit dat het kind, nadat het eerder al een groot aantal ribben had gebroken, zeer recent twee breuken in de voorhoofdschedel had opgelopen. Die bevindingen waren volgens het voor het bewijs gebezigde rapport het gevolg van "uitwendig mechanisch botsend geweld" zoals dat zich bijvoorbeeld kon voordoen bij het shaken baby syndrome. Het overlijden kon daarbij worden verklaard uit het eveneens geconstateerde hersenletsel. Het causale verband tussen het botsend geweld en het overlijden lag er dus duimendik bovenop. Juist daarom vormde de causaliteit in dit arrest een probleem Want bewezen verklaard was niet dat de verdachte het geconstateerde letsel (opzettelijk) had toegebracht. Bewezen verklaard was "slechts" dat hij als vader van het kind had nagelaten tijdig de dokter te waarschuwen, ten gevolge waarvan het kind was overleden (art. 255 jo. 257 lid 2 Sr). Was, zo wierp het cassatiemiddel op, de dood wel het gevolg van dit nalaten? Had het iets uitgemaakt als de dokter tijdig was gewaarschuwd? Niet uitgesloten was dat het hersenletsel zo ernstig was, dat er geen redden meer aan was. A-G Machielse had weinig woorden nodig om te concluderen dat het middel gegrond was. Hij wees erop dat uit geen van de bewijsmiddelen bleek dat het kind vermoedelijk zou zijn blijven leven als wél tijdig medische hulp was ingeroepen. De Hoge Raad echter zag het anders. Hij oordeelde dat de dood van het kind redelijkerwijs aan de verdachte kon worden toegerekend.
2. De 17-jarige moeder van het kind, met wie de verdachte samenwoonde, stond als medeverdachte terecht. Beiden werden van het primair en het (meer) subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken. Het ging daarbij (zo blijkt uit het hierna gepubliceerde, tegen de moeder gewezen arrest) om verschillende vormen van betrokkenheid bij doodslag en (zware) mishandeling. Er zou geslagen, geschopt en/of geschud zijn. Het Hof echter hechtte op dit punt geloof aan de lezing van de verdachten. Volgens de gebezigde bewijsmiddelen was geen sprake van moedwil, maar van onverstand. Het letsel was te wijten geweest aan een serie "ongelukken" waaraan een ontstellend gebrek aan zorg ten grondslag moet hebben gelegen. De casus was dus niet dat het letsel geheel buiten toedoen van de ouders was ontstaan. Dat kleurt de zaak. Het is weinig bevredigend als het overlijden niet zou kunnen worden toegerekend aan degenen die het (door hun onvoorzichtigheid) hebben veroorzaakt.
De OvJ heeft er niet voor gekozen om ook dood door schuld (art. 307 Sr) als subsidiaire variant ten laste te leggen. Bij dat delict was de causaliteitsvraag betrekkelijk onproblematisch geweest. De dood had eenvoudig toegeschreven kunnen worden aan een combinatie van handelen (de onoordeelkundige verzorging) en nalaten (het niet inroepen van hulp). Misschien was dat ook een begaanbare weg geweest bij de wél ten laste gelegde doodslag. De tenlastelegging was zoals al bleek geheel toegespitst op actief handelen (slaan, schoppen, schudden). Doodslag kan echter zoals bekend ook worden gepleegd door een nalaten, of door een combinatie van doen en laten. Zie voor dat laatste bijvoorbeeld het Bijlmermeer-arrest (HR 8 juni 1971, NJ 1972, 90). Het lijkt mij bepaald niet uitgesloten dat de verdachten voorwaardelijk opzet op de dood van het kind hadden toen zij besloten de dokter er buiten te houden. Het zelfzuchtige motief (men wilde niet van mishandeling worden verdacht) vormt daarvoor in elk geval een sterke aanwijzing.
Maar hoe dat ook zij, door de wijze waarop de zaak in de tenlastelegging was gepresenteerd, kwam de causaliteitsvraag op scherp te staan. Die vraag was of het enkele nalaten als de oorzaak - of beter: als een oorzaak - van de dood van het kind kon worden aangemerkt.
3. De Hoge Raad hanteert bij zijn oordeel als criterium dat de verdachte door zijn nalaten "het gevaar zijn zoontje zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd - welk gevaar zich (...) heeft verwezenlijkt - dat dat overlijden redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend". Daarmee lijkt de Hoge Raad aan de leer van de redelijke toerekening een nieuwe toepassing te hebben gegeven. Volgens de heersende leer vormt de redelijke toerekening een correctie op de natuurkundige conditio sine qua non-causaliteit. Zie o.m. De Hullu, 2e druk, p. 186. De toerekeningsvraag komt dus pas aan de orde als vaststaat dat de gedraging in kwestie een schakel is geweest in de causale keten van gebeurtenissen doordat zij daaruit niet kan worden weggedacht. In dit arrest daarentegen lijkt de formule van de redelijke toerekening te worden gebruikt om vast te stellen of het verzuim als een conditio sine qua non kan worden aangemerkt. De vraag was immers of de fatale afloop zou zijn uitgebleven als de fout niet was gemaakt.
Toch is daarmee de kern van de zaak niet geraakt. Die kern is dat er ingeval van nalaten zuiver natuurkundig gezien helemaal geen sprake kan zijn van een causaal verband. In de wereld van de fysicus kan een negatieve factor (iets wat er niet was) geen bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van het resultaat. Bij de vaststelling van de c.s.q.n.-causaliteit gaat het om een reconstructie van het verloop van de gebeurtenissen zoals die daadwerkelijk heeft plaats gevonden. Bij de causaliteit van het nalaten gaat het veeleer om een voorspelling van het causale verloop in een hypothetisch geval. Vgl. Van Bemmelen-Van Veen I, 14e druk, p. 90; zie over deze "alternatieve causaliteit" nader Hazewinkel-Suringa-Remmelink, 15e druk, p. 186 e.v. De vraag is wat er zou zijn gebeurd als de feitelijke situatie anders was geweest dan zij in feite was. Dat blijft altijd een beetje gissen.
Het belang van het arrest is gelegen in het feit dat de Hoge Raad zich niet aan een voorspelling waagt. Het enkele feit dat het verzuim het risico van overlijden (in een bepaalde mate) heeft vergroot, vormt, nu het risico zich heeft verwezenlijkt, voldoende reden om causaal verband aan te nemen.
4. De Hoge Raad overweegt dat de stelling dat het gebezigde bewijsmateriaal de mogelijkheid zou moeten uitsluiten dat het slachtoffer ook bij het tijdig inschakelen van medische hulp zou zijn overleden, niet als juist kan worden aanvaard. Men zou daarin een motiveringsregel kunnen zien, een variatie op het thema dat hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheden niet door de bewijsmiddelen behoeven te worden uitgesloten. Maar de overweging lijkt ook, en misschien wel vooral, een materieel-rechtelijke betekenis te hebben. Wat er in een hypothetische situatie zou zijn gebeurd, weet bij wijze van spreken alleen God. Als een spoorwegwachter - om dat wat gedateerde voorbeeld toch maar te gebruiken - verzuimt de overgang tijdig te sluiten "waardoor" een fietser onder de trein komt, valt niet met zekerheid te zeggen wat er zou zijn voorgevallen als de slagboom wél was neergelaten. Wie weet had de fietser haast en was hij om de - tegenwoordig halve - slagboom heengereden. Wie weet ook had hij de slagboom aan de late kant opgemerkt, en was hij bij het krachtig remmen ten val gekomen met een fatale schedelbasisfractuur als gevolg. Helemaal uit te sluiten valt dat allemaal niet. Vandaar dat de Hoge Raad dat ook niet eist. Voldoende is dat de nalatigheid van de spoorwegwachter het gevaar dat de fietser zou omkomen, aanmerkelijk heeft verhoogd. Dat lijkt al met al een verstandige benadering.
5. Zoals Machielse in Noyon-Langemeijer-Remmelink (aant. 9 van de Inleiding; suppl. 126) terecht signaleert, dringt een vergelijking met de in het civiele recht gehanteerde "omkeringsregel" zich op. Het gaat daarbij om een regel van bewijsrecht met betrekking tot de causaliteit in gevallen van gevaarzettend handelen. De bewijslast wordt door die regel omgedraaid en gelegd bij de degene die de fout maakte. Aan die regel werd in het arrest Dicky Trading II (HR 26 januari 1996, NJ 1996, 607, m.nt. WMK) een ruime toepassing gegeven. De Hoge Raad formuleerde in het arrest "de regel dat, indien (..) door een als onrechtmatige daad of wanprestatie aan te merken gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causale verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven, en dat het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken, is om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan."
De overeenkomst met de in het onderhavige arrest gekozen benadering is frappant. Wat in het civiele recht gepresenteerd wordt als een bewijsregel, lijkt voor gebruik in het strafrecht - waarin voor een omkering van de bewijslast geen plaats is - te zijn omgevormd tot een materieelrechtelijke toerekeningsregel.
Over de omkeringsregel is in het civiele recht overigens veel te doen. De reikwijdte, de betekenis en zelfs de grondslag van de regel is omstreden. Zie daarover o.m. A.J. Akkermans, De "omkeringsregel" bij het bewijs van causaal verband, Boom Juridische uitgevers, 2002. Een ongenuanceerde toepassing vindt de regel in elk geval niet. Zie o.m. HR 19 januari 2001, NJ 2001, 524 m.nt. JBMV (AA 2003, p. 452 e.v. m.nt. T. Hartlief) en HR 29 november 2002, NJ 2004, 304 m.nt. DA onder NJ 2004, 305. Mede daarom mag verwacht dat de regel in een strafrechtelijke context een eigen kleur zal krijgen.
6. Het arrest verschaft alleen een begin van duidelijkheid. Zo laat de tautologische formulering van het gehanteerde criterium ("in zodanige mate dat") in het midden hoe aanzienlijk de verhoging van het gevaar moet zijn om causaal verband te kunnen aannemen. Kan al bij een zeer geringe toename van het risico toegerekend worden? Wellicht kan die vraag niet in haar algemeenheid beantwoord worden omdat wat hier redelijk is mede wordt bepaald door de bijzonderheden van het geval. Dat zou betekenen dat de mate waarin het risico is vergroot, niet de enige factor is die een rol speelt. En dat roept de vraag op welke andere factoren dan nog meer in het spel zijn.
Aandacht in dit verband verdient dat de stelling die de Hoge Raad niet als juist wenste te aanvaarden, is toegesneden op de voorliggende zaak. Daarbij valt op dat de Hoge Raad een slag om de arm houdt. Zijn oordeel is dat de genoemde mogelijkheid "in de gegeven omstandigheden" niet door de bewijsmiddelen behoeft te worden uitgesloten. Dat maakt nieuwsgierig. Op welke omstandigheden heeft de Hoge Raad het oog? Behoort daartoe dat het de verdachten zelf waren die het kind door hun onoordeelkundig handelen in een hulpeloze toestand hebben gebracht? Zou anders zijn geoordeeld als de verdediging feiten had aangevoerd die het hoogst waarschijnlijk maakten dat het inroepen van medische hulp niet meer zou hebben gebaat?
Toen de leer van de redelijke toerekening in 1978 door de strafkamer van de Hoge Raad werd aanvaard, was de kritiek van Nieboer en Strijards (DD 1979, p. 440 e.v.) dat die leer slechts een "lege dop" was die nog met "heteronome criteria" moest worden gevuld. Voor de nieuwe toepassing die thans aan de leer is gegeven, geldt min of meer hetzelfde. Afgewacht moet worden welke uitwerking hier aan de leer in de jurisprudentie zal worden gegeven.
Kn


en dit

Quote:

NJ 1997/563


HOGE RAAD (Strafkamer)
25 juni 1996, nr. 102.559
(Mrs. Hermans, Davids, Bleichrodt, Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Corstens; A-G Meijers; m.nt. 't H)
DD 96.353

Sr art. 287

[Essentie] De dood van het slachtoffer is redelijkerwijs toe te rekenen aan verdachte hoewel het slachtoffer afzag van medische behandeling. (dwarslaesie)




[Mening] Conclusie A-G mr. Meijers:
Inleiding
1. In deze zaak gaat het over een indringende vraag van strafrechtelijke causaliteit en aansprakelijkheid. Is de dood van B, die door A is beschoten en aan een complicatie (longinfectie) van de schotwond is overleden, veroorzaakt door A, ook als de dood het onmiddellijke gevolg is van de beslissing van B om geen medische behandeling van de - behandelbare - complicatie toe te laten? Welk effect heeft, met andere woorden, de - aan B toekomende (zie art. 7:450 lid 1 BW) - keuze dat (verder) wordt afgezien van geneeskundige behandeling, op het causale verband dat voor de vaststelling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van A nodig is?
De feiten; procesgang
2. Een jonge vrouw is door haar "vriend" in haar hals geschoten. Het schot heeft bij het slachtoffer een "hoge" dwarslaesie en vervolgens, heel kort daarna (rapport C.J.J. Hens, arts en patholoog, p. 6), een ernstige longinfectie veroorzaakt. Op uitdrukkelijk verzoek van het slachtoffer is van behandeling van de, medisch gezien behandelbare, longinfectie afgezien. Het slachtoffer is "door een massale longontsteking" overleden (ib.). In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat de door het schot veroorzaakte dwarslaesie niet op korte termijn tot de dood had behoeven te leiden. Dr. R.W.M. Keunen, neuroloog, spreekt in zijn brief van 23 augustus 1994 aan de rechter-commissaris te 's-Gravenhage over een levensprognose van, in het meest gunstige geval, tien jaren.
3. Aan de dader, verzoeker tot cassatie, is, voor zover in cassatie van belang, primair doodslag ten laste gelegd, subsidiair zware mishandeling met de dood als gevolg en meer subsidiair dood door schuld. (In de telastelegging is niet voorzien in een pogingsmodaliteit.) Het hof heeft bewezen verklaard dat verzoeker de vrouw opzettelijk van het leven heeft beroofd, doordat het slachtoffer, N.Y.K., is overleden aan de gevolgen van verwondingen die de vrouw ten gevolge van het met opzet op haar afgevuurde schot had opgelopen.
4. In hoger beroep is het volgende bewijsverweer gevoerd: Het slachtoffer verkoos niet meer te worden behandeld aan de longinfectie, die vervolgens tot haar dood leidde. De beslissing van het slachtoffer heeft het causaal verband tussen de gedraging van verzoeker en haar dood doorbroken. Het hof heeft het verweer verworpen op grond van de volgende gedachtengang. De longinfectie was een rechtstreeks gevolg van het letsel dat verzoeker aan het slachtoffer heeft toegebracht. Aan die longinfectie is het slachtoffer overleden. Haar beslissing om de, medisch-technisch mogelijke, behandeling niet toe te staan tast het causale verband tussen de gedraging van de dader en de dood van het slachtoffer niet aan, aangezien - nu volg ik letterlijk het hof -
"die behandeling, als die al tot enige levensverlenging zou hebben geleid, naar verwachting geen menswaardig bestaan had opgeleverd".
Het voorgestelde middel
5. Het middel bestrijdt niet de bewezenverklaring van verzoekers opzet op de dood van het slachtoffer. Aan dat opzet bestaat geen twijfel. De stelling van het middel, zoals het naar zijn kern kan worden verstaan, is dat door de beslissing van het slachtoffer tot het afzien van medische behandeling het - voor aansprakelijkstelling noodzakelijke - causale verband tussen verzoekers gedraging en de dood van het slachtoffer is verbroken, zodat het hof, het causale verband aanwezig achtend, van een verkeerde rechtsopvatting blijk heeft gegeven.
"De toelichting op het middel buigt de rechtsklacht om naar een klacht over ontoereikende motivering: het hof is niet of niet voldoende ingegaan op het verweer dat de beslissing van het slachtoffer niet op een "rationele wilsbeschikking" berust. De motiveringsklacht faalt al, omdat van het bedoelde verweer niet blijkt. De raadsman spreekt in zijn pleitnotities in hoger beroep over "de beslissing" van Nathalie en over de "in meer of mindere mate bewuste keuze van Nathalie zelf" (p. 8 en 9). Het hof heeft feitelijk en, gelet op de stukken, niet onbegrijpelijk vastgesteld dat er sprake was van een bewuste keuze van Nathalie. Los daarvan versterkt de toelichting op het middel de stelling, dat in dit geval het causaal verband ontbreekt, niet: "If (...) the act of deceased was not that of an intervening responsible agent, but the act of one rendered irresponsible by the wound inflicted by accused and the "natural result" of that wound, then accused would be guilty of murder since his act would have been "the causing cause of the immediate death of deceased". The distinction turns on whether the intervening act is that of a person who is responsible for his actions and who acts voluntarily or that of a person who, through mental stress resulting from illness or injury, is incapable of a free and deliberate choice" (Hart/Honoré, Causation in the law (2e dr. 1985), p. 338). Vgl. HR NJ 1986, 368, door N. Jörg besproken in Katern 20 van Ars Aequi 1986 (overmatig heroïne- en cocaïnegebruik van het slachtoffer staat niet aan toerekening van diens dood aan de dader in de weg)."
De causale band en de betekenis van de beslissing van het slachtoffer als causa interveniens
6. Toepassing van de causa proxima toets (HSR 12e dr., p. 161) en van de relevantietheorie in haar "zuivere", niet door "het sluitstuk van de redelijke toerekening" (G.E. Mulder, Causaliteit in het strafrecht, in Strafrecht in perspectief 1980, p. 193) gecorrigeerde, vorm leidt naar mijn mening tot de uitkomst die het middel voorstaat. De beslissing van het slachtoffer is de naaste voorwaarde voor het ingetreden gevolg en (relevantietheorie) de meest relevante oorzaak. Bij toepassing van de adequatietheorie, in het bijzonder in de versie van Träger (HSR, p. 163), hangt de uitkomst af van het antwoord op de vraag of de beslissing van het slachtoffer tot de factoren behoort waarmee de "einsichtigste Mensch" op het moment van de handeling bekend kon zijn. Het is nauwelijks denkbaar dat deze theorie in het geval van een eigen keuze van het slachtoffer bij de rechterlijke oordeelsvorming een rol heeft gespeeld: als een ander ten slotte bepaalt welke van twee mogelijkheden hij in door mij geschapen omstandigheden kiest, kan ik niet weten, hoogstens vermoeden, wat hij kiest. Met dit vermoeden treedt de redelijke voorzienbaarheid als maatstaf op. Oorzakelijk verband is dan de verbinding tussen gevolg en delict, waarbij het (in de woorden van Remmelink in HSR, 12e dr., p. 165) gaat om
"het gevolg dat in de voorstelling van de wet(gever) naar algemene ervaringsregelen ten tijde van het delict redelijkerwijze was te verwachten, waarbij wordt uitgegaan van de kennis van een voorzichtig mens, tenzij blijkt dat de dader over extra kennis beschikte, in welk geval de laatste doorslaggevend is".
7. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof de weg van de redelijke voorzienbaarheid is ingeslagen. Een daarop toegesneden motivering ontbreekt. Het oordeel van het hof zal het beste kunnen worden verstaan in de sleutel van de redelijke toerekening, als correctie ter bereiking van een maatschappelijk aanvaardbaar resultaat ingebouwd in de causale redenering die gebaseerd is op de (een vorm van de) theorie van de conditiosine-qua-non. Vgl. G.E. Mulder, t.a.p.; HSR, p. 169; De Jong en Knigge in hun bewerking van Van Bemmelen/Van Veen (1994), p. 70-71 NOOT 1. De voorzienbaarheid van het gevolg speelt dan geen beslissende rol. De Jong en Knigge geven (op p. 71) het voorbeeld van het slachtoffer van een moordaanslag dat naar het ziekenhuis wordt vervoerd en daar ten gevolge van een medische fout overlijdt NOOT 2:
"De leer van de redelijke toerekening biedt hier de ruimte om te nuanceren. Niet de vraag of de medische fout voorzienbaar was, staat daarbij voorop, maar de vraag naar de aard van het letsel en de grofheid van de fout. Het maakt groot verschil of het slachtoffer levensgevaarlijk gewond het ziekenhuis wordt binnengebracht of slechts met een schrammetje. In het eerste geval zal een fout van de behandelende arts niet snel de causale keten doorbreken, in het tweede geval zal de "onmiddellijke" dader toch echt in het ziekenhuis gezocht moeten worden."
8. Het gaat in de onderhavige zaak niet om de fout van een derde (zie o.m. HR NJ 1985, 821) of het opzettelijk handelen van een derde als tussenkomende gebeurtenis. In deze zaak hangt het eventuele corrigerende of aanvullende effect van redelijke toerekening in beslissende mate af van de betekenis die bij de beoordeling van de oorzakelijke verbinding wordt gehecht aan de beslissing van het slachtoffer dat van medische behandeling wordt afgezien NOOT 3. Bij dit moeilijke punt liggen naast de aard en de ingrijpendheid van het handelen van verzoeker onder meer de volgende elementen op de weegschaal:
- Waren de handeling van verzoeker en de daardoor veroorzaakte dwarslaesie niet slechts de aanleiding, maar de grond voor de beslissing van het slachtoffer (vgl. Hart/Honoré, a.w., p. 243-244 NOOT 4)
- Heeft het slachtoffer geen andere uitweg gezien om aan het uitzichtloze perspectief te ontkomen?
- Is er eerder van doorbreking van de causale verbinding sprake, als in het ethisch-maatschappelijke klimaat waarin de dader en het slachtoffer leven de beslissing van de patiënt om behandeling te weigeren als recht is erkend en in de wet is vastgelegd?
9. Van deze elementen verdient in het bijzonder het laatste nadere aandacht. Naarmate, in wijsgerig-ethische en in juridische zin, het beslissingsrecht van de patiënt-slachtoffer duidelijker als zelfstandig gegeven wordt erkend, zoals onder meer in Nederland het geval is, zal de dood eerder aan de beslissing van het slachtoffer dan aan een daarvóór liggende menselijke handeling kunnen worden toegerekend, zodat dan kan worden geoordeeld dat die beslissing de causale keten verbreekt NOOT 5. Er moet dan wel, zoals blijkens de vaststellingen van het hof hier het geval is, een in vrijheid genomen beslissing zijn. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat de hier bedoelde vrijheid niet noodzakelijkerwijs door "meehelpende" omstandigheden wordt aangetast NOOT 6.
10. In de benadering van het hof komt, althans voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid, een grens van "de versterking en verheldering van de rechtspositie van de patiënt" (B. Sluyters in WPNR 5982, p. 761) in zicht. Het hof oordeelt dat de beslissing van het slachtoffer berust op het ontbreken van een menswaardig perspectief en dat het uitzicht op een menswaardig bestaan door toedoen van verzoeker is weggevallen. In dat geval, aldus het hof, staat de eigen beslissing van het slachtoffer niet aan toerekening van de dood aan (de handelwijze van) verzoeker in de weg NOOT 7. In de opvatting van het hof heeft verzoeker de omstandigheden in het leven geroepen, die het slachtoffer tot haar beslissing hebben gebracht. Verzoeker heeft door zijn daad de "area of choice" voor het slachtoffer verengd en haar gedwongen uit twee "kwaden" te kiezen. De beslissing voor de dood als het naar haar mening "lesser of the two evils" (Hart-Honoré, o.c., p. 76) is door verzoekers daad veroorzaakt.
11. Zoals hiervoor, onder 7, al gezegd: In het oordeel van het hof kan een door de leer van de redelijke toerekening gemitigeerde toepassing worden gezien van de conditio-sine-qua-non (of equivalentie-; HSR, p. 160, 166; De Jong/Knigge, a.w., p. 69) theorie. Ik verwijs in dit verband nog naar het door A.M. Machielse in Kroniek van het strafrecht 1991 (p. 24) genoemde HR NJ 1991, 302, waarin de Hoge Raad in stand liet het oordeel van het hof dat de dood van het slachtoffer een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg was van het slaan door verdachte en de val van het slachtoffer op het trottoir.
12. Ik kom terug op de onder 3 terloops gemaakte opmerking over het ontbreken van de pogingsmodaliteit in de telastelegging in deze zaak. Telastelegging van poging tot doodslag zou de rechter voor een geval als dit de weg (of: een andere weg) naar een redelijke uitkomst hebben geopend. Zie de opmerking in HSR, p. 174 (wie aan een ander gif heeft toegediend, terwijl die ander, voordat het gif dodelijk effect heeft, door een derde wordt doodgeschoten, zal voor poging terecht moeten staan); in dezelfde zin Hart/Honoré, a.w., p. 243 (" ... the accused throws the victim from the top of the Empire State Building and a second person acting independently shoots the victim as he passes the 49th floor. Here again, the second act is independent of the first except in the sense that the first actor provided the opportunity for the second to shoot, and it seems clear that the second agent alone has caused death though no doubt the first is guilty of attempted murder").
13. Alles afwegende, in het bijzonder de onmiskenbare samenhang tussen de daad van verzoeker, het daardoor ontstane ernstige, niet meer te herstellen, letsel en de beslissing van het slachtoffer voor de dood voor ogen houdende, kies ik voor de benadering van het hof. Het oordeel van het hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is in het licht van de door het hof vastgestelde omstandigheden niet onbegrijpelijk. Het middel is ongegrond.
14. Ik kom tot de conclusie dat het beroep ware te verwerpen.

Noot:
1. De verdachte in deze zaak heeft, na een woordenwisseling met zijn vriendin, een wapen gepakt en op haar geschoten. De kogel heeft in haar hals het ruggemerg geraakt. Daardoor kreeg ze een "hoge dwarslaesie" met het gevolg dat ze vrijwel totaal verlamd was. Ze kon niet alleen haar handen en benen niet meer gebruiken, had geen gevoel meer en was incontinent, maar zelfs kon ze niet meer zelfstandig ademhalen. Als gevolg van haar letsel kreeg zij bovendien een longinfectie. Die longinfectie kon medisch gezien wel behandeld worden, maar zij heeft dat niet toegestaan. Zelfs met maximale medische ondersteuning zou zij een verkorte levensprognose hebben gehad en zou de kwaliteit van haar leven niet zijn aan te merken als een menswaardig bestaan. Als gevolg van de longinfectie, die ingevolge haar bewuste beslissing niet is behandeld, is zij enkele dagen na de schietpartij overleden. Aan de verdachte is doodslag telaste gelegd. De vraag was of, op basis van het hier kort samengevatte feitencomplex, geoordeeld kan worden dat verdachte opzettelijk zijn vriendin van het leven heeft beroofd.
2. De onderhavige zaak sluit, althans ten dele, aan bij eerdere jurisprudentie aangaande complicaties die zich voordoen bij de medische behandeling van een slachtoffer. Uit het bekende Longembolie-arrest, HR 12 september 1978, NJ 1979, 60, m.nt. ThWvV, blijkt dat een aanrijding ook kan worden beschouwd als oorzaak van de dood van het slachtoffer indien die aanrijding niet noodzakelijkerwijze (direct) tot de dood had behoeven te leiden en de dood is ingetreden als het gevolg van een letale longembolie die als complicatie was voortgekomen uit het letsel dat het slachtoffer had opgelopen door de aanrijding. In ditzelfde arrest hanteerde de HR het criterium van de redelijke toerekening in plaats van dat van de algemene voorzienbaarheid (zoals in HR 13 januari 1970, NJ 1970, 144): het gaat om de vraag of het overlijden van het slachtoffer nog redelijkerwijs als gevolg van het optreden van de dader aan hem kan worden toegerekend. Dienovereenkomstig kan, in de onderhavige zaak, het schieten op het slachtoffer als oorzaak van haar dood worden beschouwd, ook als het schot niet noodzakelijkerwijze tot de dood had behoeven te leiden en de dood is ingetreden als het gevolg van een longontsteking die als complicatie was voortgekomen uit het letsel dat het slachtoffer had opgelopen door het schot.
3. Naarmate er meer tijd verloopt tussen het handelen van de verdachte en het intreden van het gevolg, en er meer tussenschakels ontstaan in de causale keten, wordt de kans groter dat er een kink ontstaat en dat het toerekenen van het gevolg aan de dader niet meer als redelijk kan worden beschouwd. Die grotere kans doet zich ook hier voor: de consecutieve tussenschakels zijn de longinfectie en het uitblijven van medische behandeling, wat bovendien berustte op een bewuste keus van het slachtoffer. Is dit laatste wellicht iets wat beschouwd moet worden als een verbreking van de causale keten?
Bij medisch ingrijpen dienen m.i. drie situaties te worden onderscheiden. Zie uitvoerig de noot onder het Haarlemse doodslag-arrest HR 7 mei 1985, NJ 1985, 821. In de eerste groep gevallen is letsel veroorzaakt dat op zichzelf niet letaal is maar wel medisch ingrijpen noodzakelijk maakt, en vloeit de dood weer voort uit het misgaan van dat medisch ingrijpen. Dan zal de dood doorgaans buiten de reikwijdte van de handeling van de verdachte liggen en niet meer in redelijkheid aan hem zijn toe te rekenen. In de tweede groep gevallen ontstaan bij het letsel complicaties die tot de dood leiden, zoals in het Longembolie-arrest. Dan zal doorgaans toerekening in redelijkheid wel mogelijk zijn. In de derde groep gevallen is er letsel toegebracht dat op zichzelf tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, maar dit gevolg had kunnen worden voorkomen indien er medisch juist zou zijn ingegrepen. Dat speelde in het Aorta-arrest HR 23 december 1980, NJ 1981, 534, m.nt. GEM (waar het verweer werd verworpen dat de doodsoorzaak niet gelegen was in de messteek maar in het niet ontdekken van perforaties van de aorta en het niet stelpen van de bloedingen), en in het Haarlemse doodslag-arrest HR 7 mei 1985, NJ 1986, 821 (waar het verweer werd verworpen dat de doodsoorzaak niet was gelegen in de messteken nu de mogelijkheid bestond dat het slachtoffer bij eerder of ander ingrijpen van de artsen zou zijn hersteld).
4. In de onderhavige zaak speelt allereerst een cumulatie van wat hier is genoemd als de tweede en derde groep gevallen. Het schot leidde tot een complicatie (longinfectie, de tweede groep van gevallen) die wel letaal is geweest maar dat niet behoefde te zijn bij normaal-kundig medisch ingrijpen (de derde groep gevallen). Dat desalniettemin het schot wordt beschouwd als causaal voor de dood, kan op basis van de genoemde rechtspraak moeilijk verwondering wekken. Bijzonder in deze zaak is wel, dat het uitblijven van normaal deskundig medisch ingrijpen niet het gevolg was van een kunstfout maar van een welbewuste beslissing van het slachtoffer die door de behandelende artsen is gerespecteerd. Er heeft, met andere woorden, een vorm van passieve euthanasie plaatsgevonden.
De A-G Meijers schrijft in zijn conclusie dat, naar mate het beslissingsrecht van de patiënt/slachtoffer meer erkenning krijgt, zoals dat heden ten dage in Nederland het geval is, de dood eerder aan de beslissing van het slachtoffer kan worden toegerekend dan aan een daarvoor liggende menselijke handeling (het schot van de verdachte) zodat de causale keten eerder kan worden geacht te zijn doorbroken. Naar mijn mening is het echter precies andersom. Naar mate een samenleving breder accepteert dat het vooruitzicht van een ondragelijk lijden en een niet-menswaardig leven het slachtoffer het recht geeft om de medische behandeling die het lijden continueert achterwege te doen laten of te doen stoppen, komt een dergelijke gang van zaken meer binnen de reikwijdte van de handeling van de verdachte te liggen en wordt het ook redelijker om de uiteindelijke dood hem toe te rekenen als gevolg van zijn handelen. Dat is m.i. toch iets anders dan tendensen tot "heilig verklaren" van het slachtoffer bij vragen omtrent vervolging, bestraffing en tenuitvoerlegging, een verschijnsel waartegen Kelk zich keert in DD 26 (1996), p. 97-103 en waarnaar de A-G verwijst. Juist als maatschappelijk wordt aanvaard dat leven niet meer ten koste van al het andere, van iedere menswaardigheid, gerekt hoeft te worden, zou men misschien, overeenkomstig de lezing van Mulder van het Longembolie-arrest, kunnen zeggen dat hier bij de redelijkheid van de toerekening iets meespeelt dat lijkt op het causa-proxima-criterium: het gevolg kan nog net als een causa proxima worden gezien, in de zin dat het nog niet zo ver van het handelen verwijderd was dat het moet worden beschouwd als een causa remota. Zie G.E. Mulder, in de bundel V.H. Davelaar-Van Tongeren e.a. (red.), Strafrecht in perspectief, Arnhem 1980, p. 193. Of men zou ook kunnen zeggen dan hier een element meespeelt van de adequatietheorie of van het daarmee nauw verband houdende relevantie-criterium, zoals Langemeijer dat voorstond (zie bijvoorbeeld zijn conclusie voor het Eierschedel-arrest HR 24 januari 1950, NJ 1950, 293, m.nt. BVAR): de relevante oorzaak is dan niet de euthanasie, maar het schieten.
5. Bij deze benadering van de causaliteit wordt een belangrijke rol gespeeld door de billijkheid vanuit juridisch perspectief. Dat strookt met het eigen juridische karakter van de causaliteit in het (straf)recht: iets waarop Nieboer en Strijards terecht zo de nadruk hebben gelegd, bijvoorbeeld in DD 10 (1980), p. 7-17, 405-418. Causaliteit is geen ontologisch gegeven, het is niet iets wat in abstracto is. Bij vragen naar causaliteit gaat het om een specifiek normatief oordeel of een gedraging rechtens als oorzaak van een gevolg mag gelden. Een dergelijk normatief oordeel kan dan ook nooit los worden gezien van de historische context zoals de tijd, de plaats en de concrete omstandigheden. Dat brengt dan ook mee dat veranderingen in ethische opvattingen over medisch-technische levensverlenging van invloed kunnen zijn, zoals we zoëven hebben gezien, op een causaliteitsvraag zoals die in de onderhavige casus aan de orde komt en op de invulling van de criteria die gebezigd worden ter beantwoording van de causaliteitsvraag.
Anders dan de beide genoemde auteurs, die het oude criterium van de algemene voorzienbaarheid verkiezen boven het nieuwe van de redelijke toerekening (zie met name DD 9 (1979), p. 440-447), opteer ik voor dit laatste criterium omdat dit het karakter van het strafrechtelijke causaliteitsoordeel duidelijker aan het daglicht brengt (zie reeds de noot onder het Haarlemse doodslag-arrest HR 7 mei 1985, NJ 1985, 821). Voorzienbaarheid lijkt wel een duidelijk criterium dat inhoudelijk controleerbaar zou zijn, maar het is dat niet, en zeker niet op de wijze waarop het in de rechtspraak is uitgewerkt. Dat heeft verschillende redenen. In de eerste plaats werd de voorzienbaarheid zo abstract opgevat, dat allerlei omstandigheden van het concrete geval werden "weggegeneraliseerd". In de tweede plaats was de HR uiterst soepel bij het beoordelen van de voorzienbaarheid: het ging niet zozeer om het engere oordeel of iets met redelijke mate van zekerheid te verwachten was, maar om het veel ruimere oordeel of het gevolg als mogelijk te voorzien was. Vellinga, DD 10 (1980), p. 114, concludeert dan ook dat het voorzienbaarheidscriterium is "uitgekleed" en dat het "vrijwel geen invloed (heeft) gehad op de omvang van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor gevallen van ongeoorloofd gedrag". Zie ook Hazewinkel-Suringa/Remmelink, 15de dr., p. 184-185. Daar komt nog bij dat het voorzienbaarheidscriterium problemen schept bij medische fouten. Zie ibidem, p. 186. Bovendien heeft Bronkhorst al scherp geanalyseerd, hoe de voorzienbaarheid diende als paraplu voor een aansprakelijkheidsstelling die door de rechter geconstrueerd wordt naar redelijkheid, en dat dan achteraf bezien (ex post), neerkomend op een vorm van toekennen van aansprakelijkheid. Zie de noot van CB onder HR 20 april 1972, NJ 1972, 82 (Oosthuizense spoorwegovergang-arrest). Het is dan eigenlijk precies zoals Friedrich Nietzsche in zijn Vrolijke wetenschap (nr. 217) puntig heeft opgemerkt: "Vóór het gevolg gelooft men aan andere oorzaken dan er na". Dat toekennen van aansprakelijkheid, waarin het normatieve juridische karakter van het causaliteitsoordeel tot uiting komt, wordt verhuld door het voorzienbaarheidscriterium en juist openlijk getoond door het toerekeningscriterium.
6. Mulder, in zijn noot onder het genoemde Aorta-arrest, schrijft enige moeite te hebben met het toerekeningscriterium. "Men zou haast aan een vicieuze cirkel gaan denken: er is een causaal verband tussen de gedraging van de requirant en de dood van het slachtoffer - anders gezegd, de dood is het gevolg van die gedraging - omdat die dood als gevolg van de gedraging aan requirant kan worden toegerekend." Als kritiek zou dit vooral hout snijden indien de causaliteit een gegeven zou zijn dat (als het ware fysisch) in de zaken zelf besloten ligt en door de rechter alleen nog maar geconstateerd hoeft te worden. Maar de causaliteit is nu juist, zoals gezegd, een juridisch, normatief toerekeningsoordeel dat maatschappelijk en historisch bepaald is. Er zou een vergelijking zijn uit te werken met de schuld, die de dader niet "heeft": de dader krijgt de schuld (toegerekend). De hier geciteerde formulering van Mulder geeft het toerekeningskarakter van de causaliteit dan ook precies weer. Inhoudelijk spelen dan bij de redelijke toerekening, al naar gelang van de casus, weer de verschillende ideeën en argumenten mee uit de bekende causaliteitstheorieën zoals de conditio sine qua non of de adequatie, met de voorzienbaarheid als correctie of mitigatie, de relevantie en de causa proxima. Zie Mulder, in Strafrecht in perspectief, a.w., p. 193, en Vellinga, t.a.p., p. 115-116. Dat vergt van de rechter dan wel dat de inhoudelijke afweging van het redelijkheidsoordeel zo goed mogelijk gemotiveerd wordt. Zie De Hullu, Ars Aequi 1997, p. 54.
De A-G Meijers heeft in zijn conclusie nog opgemerkt dat er in deze zaak geen poging is telastegelegd: ware dat wel het geval, dan zou dat voor de rechter "de weg (of: een andere weg) naar een redelijke uitkomst hebben geopend". Dergelijke verzuchtingen zijn indertijd ook geslaakt naar aanleiding van het Moord op Marcel Nivard-arrest, HR 26 juni 1962, NJ 1963, 11, m.nt. WP, waar alleen de voltooide moord was telastegelegd. In dat geval had de dader een jongetje eerst gewurgd en daarna in het water gegooid; bij sectie bleek dat het slachtoffer uiteindelijk niet door de wurging maar door verdrinking om het leven was gekomen. In de bewezenverklaring was toen uit de beide handelingen als doodsoorzaak geen keuze gemaakt. Maar volgens annotator Pompe zou de voltooide moord ook bewezen kunnen worden indien de jongen na de wurging toevallig in het water zou zijn gerold. De dader is immers uiteindelijk volledig in de uitvoering van zijn voornemen geslaagd. Een constructie via poging tot moord zou in strijd met de werkelijkheid zijn. Een dergelijk standpunt lijkt me in de onderhavige zaak eveneens goed te verdedigen (waarbij "de werkelijkheid" dan moet worden opgevat als "de maatschappelijke betekenis" van het gebeurde). Bovendien, het OM zou misschien minder risico hebben gelopen door de poging als subsidiair toe te voegen, maar de rechter zou er toch pas aan zijn toegekomen na eerst een oordeel over het primair telastegelegde te hebben moeten geven. De lastige vragen, waarop het Haagse Hof een moedig antwoord heeft gegeven, waren de rechter dan toch niet bespaard. Het ontlopen van die vragen door het subsidiaire als vluchtweg te kiezen verdient geen aanbeveling.
'tH


Voetnoot verwijzingen

NOOT 1:
Wat G.E. Mulder in zijn noot in Ars Aequi (1968, p. 151) bij het arrest Curaçaose hardrijwedstrijd (NJ 1967, 268) opmerkt gaat m.i. nog steeds op: "(D)e rechtspraak (maakt) naar behoefte gebruik van de causa-proxima theorie, de theorie van de conditiosine-qua-non en die van de adequate veroorzaking; van dogmatisme (gelukkig) geen spoor". Met behulp van het instrument van de "redelijke toerekening" (zie o.m. HR (burgerlijke kamer) NJ 1970, 251) kunnen "stuitende, duidelijk onrechtvaardige uitkomsten" worden vermeden (HSR, p. 166).
NOOT 2:
Vgl. ook HR NJ 1981, 534 (causaal verband tussen messteek en dood slachtoffer, ongeacht een, door hof veronderstellenderwijze aangenomen, medische omissie).
NOOT 3:
Verder in de causale keten terugliggende gebeurtenissen, zoals het feit dat de vader van het slachtoffer eerder haar het wapen en de kogels had gegeven (proces-verbaal zitting hof 11 april 1995, p. 3), spelen in deze strafrechtelijke context geen rol.
NOOT 4:
"(...) the first act provided a reason for the second and was not merely the occasion on which another cause intervened" (p. 244).
NOOT 5:
Dit aspect zou kunnen worden betrokken bij verdere gedachten over het thema waaraan C. Kelk zijn editorial in het februarinummer van DD 1996 wijdt.
NOOT 6:
Hart-Honoré zien dit anders. Naar hun mening neemt de vrouw, die door slagen van de dader ernstig is verwond en als Jehovah-getuige een bloedtransfusie weigert, wel een "deliberate and informed", maar geen vrije beslissing, omdat het geloof van de Jehovah-getuige haar de transfusie verbiedt (o.c., p. 361). De auteurs miskennen met hun abstracte opvatting van vrijheid naar mijn mening het onvermijdelijk geconditioneerde karakter van een beslissing. Vgl. E. Levinas, Vrijheid en gebod, in: Het menselijk gelaat, vert. A. Peperzak, 3e dr. p. 96 e.v.. De uitkomst waartoe Hart en Honoré (in het voetspoor van de appeal court in de zaak R. v. Blaue (1975)) komen - het causaal verband is niet verbroken - is, dunkt me, juist, maar de redenering bevat een onjuiste premisse.
NOOT 7:
De Franse rechtspraak houdt in beginsel vast aan de "theorie de l'équivalence des conditions" (Jean Pradel, Droit Pénal, 2me éd. (1995), p. 429). In haar bespreking van het arrest van de Franse Cour de Cassation van 8 januari 1991 in de zaak Bessa c/Peyregne (slachtoffer ernstig, maar niet dodelijk verwond door opzettelijk toegebrachte messteken, overlijdt in ziekenhuis door een defect in beademingsapparaat. Hof en cassatierechter: causaal verband tussen steken en dood ontbreekt) noteert Roselyne Croisier-Nerac (noot in Rev. Dalloz Sirey 1992, p. 116-120) als uitkomst van een rechtspraakanalyse tot aan "Bessa" dat alleen "un fait volontaire de la victime" het causaal verband onderbreekt (al is het "toujours risqué de prêter trop de portée à un arrêt de rejet", p. 119). In de BRD overheerst in doctrine en rechtspraak het standpunt dat er geen "Unterbrechung des Kausalzusammenhangs" is, "wenn zu der weiter wirkenden Bedingung das (...) vorsätzliche Verhalten (...) des Verletzten selbst (...) mitverursachend hinzutritt" (Dreher/Tröndle, Strafgesetzbuch, 47. Auflage, 1995, inleiding op § 13, S. 77; ook S. 74). Dit is blijkens recente rechtspraak niet het geval als er sprake is van "Beteiligung an einer eigenverantwortlichen Selbstverletzung" (a.w., p. 77). Vgl. Schönke/Schröder, Strafgesetzbuch, 24. Auflage (1991), Vorbem. §§ 13 ff., S. 155.


doe er je voordeel mee....in die noten zitten ook nog verwijzingen naar andere uitspraken etc.... Very Happy
Bekijk profiel Stuur privé bericht
Verstuur e-mail
Berichten van afgelopen:   
Plaats nieuw bericht   Plaats reactie Pagina 1 van 1

Tijden zijn in GMT + 2 uur


Wie zijn er online?
Leden op dit forum: Geen

U mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen
U mag geen reacties plaatsen
U mag uw berichten niet bewerken
U mag uw berichten niet verwijderen
U mag niet stemmen in polls

Ga naar:  



Home | Over Rechtenforum.nl | Agenda | Visie | Downloads | Links | Mail deze site | Contact

Sites: Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Juridischeagenda.nl | Juridica.nl | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl

© 2003 - 2018 Rechtenforum.nl | Gebruiksvoorwaarden | Privacyverklaring | RSS feeds