Selecteer berichten van
# tot #
Afdrukken

Rechtenforum.nl

Het juridisch belang van een protocol
Geplaatst: do 19 apr 2007 13:15 door mr. Jacqueline Meyst-Michels - :
Op 10 januari 2007 heeft de rechtbank Utrecht een vonnis gewezen waarin de vordering van de ouders en hun minderjarige kind op een verloskundigenpraktijk is afgewezen. Inzet van de vordering was het verkrijgen van schadevergoeding omdat tijdens de zwangerschap van de moeder geen echo was gemaakt ondanks herhaalde verzoeken van haar daartoe, en achteraf moest blijken dat haar zoontje werd geboren met een lumbosacrale spina bifida (open rug), lumbale kyfose (kromming van de wervelkolom) en hydrocephalie (waterhoofd). Zou eerder een echo zijn gemaakt, dan zouden de handicaps eerder opgespoord zijn en zouden de ouders de mogelijkheid hebben gehad om ervoor te kiezen om de zwangerschap te beëindigen.

Baby Kelly
Sinds het arrest van de Hoge Raad van baby Kelly van 18 maart 2005 is een voorzichtige toename van dit soort “wrongful life”-claims te zien. In die zaak had de verloskundige, verbonden aan het Leids Universitair Medisch Centrum, nagelaten de ouders tijdens de zwangerschap te adviseren om prenataal onderzoek te laten verrichten, terwijl dit volgens de benoemde deskundigen wel had gemoeten nu in de familie chromosomale afwijkingen voorkwamen. De rechter nam het oordeel van de deskundigen over en het ziekenhuis werd veroordeeld tot betaling van alle schade van de ouders en van baby Kelly. De omvang van de schade staat nog niet vast, maar deze zal aanzienlijk zijn.

In de casus die aan de rechtbank Utrecht werd voorgelegd ging het om de beantwoording van de vraag of de verloskundigen de moeder hadden moeten verwijzen voor een nader echoscopisch onderzoek. De zwangerschap speelde in 2000 en de verloskundigen hadden onder andere aangegeven dat voor doorverwijzing voor een echo volgens het Verloskundig Vademecum en de Beroepsomschrijving Verloskundigen een indicatie moest zijn, en deze was er niet.

Toetsing artikel 7:453 BW
Of een hulpverlener – zoals in dit geval de verloskundigen – heeft gehandeld volgens de betaamde zorgvuldigheid zal afhangen van het antwoord op de vraag of de hulpverlener gehandeld heeft als een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot onder vergelijkbare omstandigheden. Dit toetsingscriterium is in 1990 door de Hoge Raad gegeven en volgens het huidig recht geldt dit nog onverkort. In de WGBO, ingevoerd op 1 april 1995, is in artikel 453 omschreven dat de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en dient te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard.
Blijkens de toelichting op dit wetsartikel heeft de wetgever met die omschrijving bedoeld aan te geven dat de hulpverlener nog steeds die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Voor de invulling van de vraag wat onder de voor hulpverleners geldende professionele standaard moet worden verstaan, wordt gekeken naar wat binnen de betreffende beroepsgroep aanvaard en gebruikelijk is. Daarvoor kan gekeken worden naar hetgeen is vastgelegd in richtlijnen en/of protocollen.

Protocollenarrest van 2 maart 2001
Op 2 maart 2001 heeft de Hoge Raad het zogenaamde protocollenarrest gewezen, waarin overwogen is dat van een ziekenhuis en van aan ziekenhuis verbonden artsen verwacht mag worden dat zij zich houden aan door hen zelf opgestelde voorschriften met betrekking tot verantwoord medisch handelen. Afwijking van die voorschriften is slechts aanvaardbaar indien dat in het belang van de goede patiëntenzorg wenselijk is.

In deze procedure betrof het een patiënt die in het ziekenhuis een arthroscopie aan de linkerknie had ondergaan waarbij de chirurg een deel van de meniscus had verwijderd. Bij een controle kort na de operatie stelde de chirurg de diagnose trombose in het linkerbeen. Geruime tijd later (meer dan een jaar) ook in het rechterbeen. Vast stond dat op grond van een binnen het ziekenhuis vastgesteld protocol bij een arthroscopie van de knie een antistollingsmiddel moest worden toegediend. Dat middel was niet aan de patiënt toegediend. Deze heeft het ziekenhuis en de chirurg dan ook aansprakelijk gesteld voor de door hem opgelopen schade uit hoofde van toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad wegens het niet naleven van het protocol.

Het ziekenhuis en de arts hadden in hun verweer aangevoerd dat toediening van antistollingsmiddel weliswaar in het protocol was opgenomen, maar dat het niet naleven daarvan niet onzorgvuldigheid met zich meebracht omdat in veel andere ziekenhuizen bij dit soort ingrepen evenmin een antistollingsmiddel wordt toegediend wegens een daardoor verhoogd risico op een bloeding. Binnen de beroepsgroep bestond dan ook geen consensus over toediening van antistolling, zodat niet gesteld kan worden dat door het niet toedienen daarvan de binnen de beroepsgroep geldende norm was geschonden.

De Hoge Raad is daar niet op ingegaan omdat het ongemotiveerd afwijken van een protocol dat in het betreffende ziekenhuis in ieder geval berustte op consensus, slechts aanvaardbaar is indien dat voor een goede patiëntenzorg wenselijk is. Nu het niet toepassen van de in het protocol voorgeschreven behandeling uitsluitend te wijten was aan ‘vergeten’, was van een beargumenteerde afwijking van het protocol geen sprake.


Dit arrest heeft destijds voor nogal wat beroering gezorgd omdat zorgverleners zich realiseerden dat het nog wel eens zo zou kunnen zijn dat binnen de instelling veel ‘vergeten’ protocollen lagen die allang niet meer werden gebruikt, maar ook niet formeel waren herroepen. Het arrest heeft dan ook niet alleen geleid tot een ‘operatie stofkam’ in diverse instellingen, maar ook – en dit is natuurlijk nimmer beoogd – tot een oproep om niet al te lichtvaardig tot protocollering over te gaan.

Protocollenarrest II
Op 1 april 2005 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen in een zaak waarin de hulpverlener zich nu juist wel had gehouden aan het protocol, maar waarbij het de vraag was of dat protocol wel deugde.

Een patiënte kreeg overeenkomstig het geldende protocol het antibioticum Augmentin toegediend hoewel bekend was dat zij overgevoelig was voor penicilline. Na toediening van het medicament had zich bij de patiënte een heftige allergische reactie voorgedaan en was zij in coma geraakt. De patiënte heeft daarbij hersenletsel opgelopen en is langdurig behandeld.
Het gerechtshof te Amsterdam had onder meer overwogen dat het protocol ontoereikend was nu daarin het antibioticum Augmentin bij de merknaam was genoemd en niet was aangeduid met de generieke naam van de werkzame stof en dat het protocol geen waarschuwing bevatte voor toediening van Augmentin bij overgevoeligheid voor penicilline. Door van een ontoereikend protocol gebruik te (laten) maken was het ziekenhuis jegens de patiënte aansprakelijk.
De Hoge Raad heeft die beslissing niet in stand gelaten omdat naar zijn oordeel het vermelden van een merknaam in plaats van de werkzame stof en het ontbreken van een specifieke waarschuwing voor het gebruik ervan niet betekent dat het protocol daardoor niet aan de redelijkerwijs te stellen eisen voldeed. De opstellers van een protocol mogen er immers rekening mee houden dat het wordt gehanteerd door redelijk bekwame artsen en dat derhalve, mede uit een oogpunt van praktische hanteerbaarheid, niet alle gegevens behoeven te worden vermeld die aan de betrokken artsen op grond van hun medische kennis en ervaring bekend behoren te zijn.


Uit dit arrest kan worden afgeleid dat het min of meer blind volgen van een protocol eveneens onzorgvuldig handelen met zich kan meebrengen. De gebruiker van het protocol zal zich steeds moeten afvragen of dit in het specifieke geval toegepast kan worden.

De ‘protocollenarresten’ van de Hoge Raad hebben geleerd dat de hulpverlener niet ongemotiveerd van een protocol mag afwijken, maar dat de hulpverlener evenmin een protocol blind mag volgen.
Als rode draad door beide arresten loopt het uitgangspunt dat voor de beoordeling van het al dan niet zorgvuldig handelen van een hulpverlener, het bestaan en de inhoud van een protocol van essentieel belang kan zijn.
Dit werd nog eens onderstreept door voornoemd recent vonnis van de rechtbank Utrecht. Daarin werd overwogen dat de Beroepsomschrijving Verloskundigen en het Verloskundig Vademecum de binnen de beroepsgroep der verloskundigen algemeen aanvaarde normen weergaven dat de verloskundigen deze normen hadden gevolgd – en ook mochten volgen – en dat zij dan ook niet in strijd hadden gehandeld met de professionele standaard.

Net voor publicatie van dit artikel werden de appelexploiten betekend.

mr. Jacqueline Meyst-Michels is advocaat bij Van Benthem & Keulen te Utrecht

Er zijn nog geen reacties op deze visie.



Rechtenforum.nl