Ons recht erkent vele belangen en waarden. Ik heb me de laatste tijd afgevraagd - en zeker niet alleen vanwege het door Wilders opgerakelde debat over de dubbele nationaliteit, loyaliteit en culturele identiteit - of er echter niet een belang is dat tot op heden letterlijk en figuurlijk onvoldoende tot zijn recht is gekomen: het recht op identiteit.
Identiteit is een diffuus concept, dat sterk wordt bepaald en gekleurd door de context en de rol die het begrip daarin speelt. Als de marechaussee spreekt over identiteitscontrole, gaat het over een juridische c.q. administratieve identiteit. Identiteit fungeert als instrument bij het vaststellen of een persoon rechtmatig toegang krijgt tot bepaalde handelingen, diensten, etc. In feite is identiteit hier niet meer dan een afspraak. Het begrip kennen we verder in relatie tot culturele en religieuze identiteit. Vaak komt dan nationaliteit in beeld. We stuiten dan vanzelf op identiteit in de zin van de unieke persoon die we zelf (wensen te) zijn. Het beeld dat we voor onszelf en over onszelf (mede naar de buitenwereld toe) vormen. Over de specifieke rol die omstandigheden (gemeenschap, cultuur, religie) spelen bij de inkleuring van onze identiteit bestaan zoals bekend verschillende theorieën: de liberale opvatting waarin als uitgangspunt geldt dat het individu en daarmee de vorming van diens identiteit geheel vrij is van de omgeving. Het individu is autonoom en vormt zijn unieke individuele identiteit met het materiaal dat zijn eigen geschiedenis hem aanreikt en keuzes die hij daarin maakt. Daartegenover staat de communautaristische zienswijze: identiteit van personen kan alleen worden begrepen in de bredere context en waarden van een specifieke cultuur en/of samenleving. Identiteit is in feite de optelsom van groepsidentiteiten. Immers, individuen ontwikkelen hun identiteit binnen in tijd en ruimte bepaalde gemeenschappen.
Er bestaan aldus vele dimensies van identiteit. Binnen het juridisch discours richt de discussie zich vaak op identiteit in de zin van identificatie. Aan de orde zijn afwegingen tussen privacy enerzijds en andere belangen (opsporing, veiligheid, efficiënte dienstverlening) anderzijds. Veel minder aandacht onder juristen is er voor identiteit in de zin van individuele of groepsidentiteit, de wijze waarop maatschappelijke ontwikkelingen deze beïnvloeden en de vraag of het recht bij afwegingen hieromtrent een rol heeft te spelen. Vanuit bestaande kaders komt het thema soms zijdeling op de agenda (privacy, menselijke waardigheid en persoonlijkheidsrechten in het civiele recht). Recente ontwikkelingen prikkelen bij mij echter de gedachte of we langzamerhand niet toe zijn aan een eigenstandige verankering van het recht op identiteit. Leidend bij deze gedachte is het gevoel dat in onze huidige maatschappij controle op en zeggenschap over onze identiteit steeds belangrijker lijkt te worden. Twee voorbeelden. Allereerst de groeiende belangstelling voor profileren, categoriseren en stereotyperen van consumenten en burgers. Vorig jaar besprak ik op deze plek de inzet van profileringstechnieken als instrument voor het sturen op een - in de ogen van politieke en bestuurlijke instituties gewenste - sociaal-economische orde (Etno-selectie). De overheid creëert als het ware identiteiten van mensen op basis van gegevens over ras, religie, etniciteit, levenspatroon, woonomgeving, etc. Problematisch is dat deze identiteiten vorm kunnen krijgen op basis van nogal selectieve gegevens - halve waarheden. (Groepen van) burgers hebben daarom belang bij zowel rechtens afdwingbare transparantie over de (technologiegestuurde) wijze waarop deze beeldvorming tot stand komt als instrumenten om de opgelegde identiteit te corrigeren of gebruik daarvan te verbieden. Het privacyrecht biedt hier geen afdoende mogelijkheden omdat het uitgaat van het gebruik van individuele gegevens van mensen. Het tweede voorbeeld betreft de snel groeiende kennis die we over onszelf en derden (kunnen) verwerven met behulp van genetica. Soms komt deze kennis beschikbaar zonder dat we er bijster veel invloed op hebben, zoals via de hielprik bij baby's. Sinds januari zijn 14 behandelbare erfelijke en aangeboren ziekten toegevoegd aan deze screening. Via dit en ander genetisch onderzoek valt ook steeds meer te zeggen over de relatie tussen genen, etniciteit en identiteit. Nog onlangs pleitte klinisch geneticus Giordano voor meer screening op de relatie tussen etniciteit en genetisch bepaalde gezondheidsrisico's. Het zal duidelijk zijn dat de al dan niet beschikbaarheid van dergelijke kennis van invloed is op de perceptie van identiteit. Wat genetische informatie daarbij bijzonder maakt is dat de eventuele stap naar beschikbaarheid daarvan ook derden (familieleden) raakt en daarmee hun identiteit. Om maar te zwijgen over de vraag welke andere derden (overheid, verzekeraars, etc.) zich op basis van deze informatie een beeld niet alleen kunnen maar ook vooral zouden mogen vormen over de identiteit van een persoon.
De voorbeelden leren me dat nieuwe ontwikkelingen een weerslag (kunnen) hebben op identiteitsbeleving van individuen en groepen. Hoe we deze weerslag precies moeten duiden hangt natuurlijk samen met de gepropageerde identiteitsopvatting (liberaal - communautarist): de uitkomsten vallen te beoordelen in termen van individuele rechten, maar zeker ook groepsrechten (waarom zouden bepaalde etnische groepen het standaardbedrag aan verzekering moeten betalen als hun etniciteit meebrengt dat ze minder risico op een aandoening lopen?). Feit is echter wel dat: 1) individuele of groepsidentiteit een steeds prominentere rol lijkt te spelen in en bij maatschappelijke en economische processen en 2) nieuwe technologische ontwikkelingen zeer sturend kunnen zijn bij opvattingen over identiteit en implicaties daarvan. Mijn inschatting is dat we nog maar aan het begin van deze ontwikkeling staan. Bij mij dringt de vraag zich daarmee op of het juridisch debat niet eens aandacht zou moeten geven aan een mogelijke verankering van het recht op identiteit om daarmee in het kader van belangenafwegingen expliciet te kunnen toetsen aan de implicaties van bepaalde ontwikkelingen voor (individuele dan wel groeps)identiteit.
Prof. mr. Corien Prins is hoogleraar recht en informatisering bij het departement TILT - Recht, Technologie en Samenleving aan de Universiteit van Tilburg van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid.
J.E.J. Prins, 'Een recht op identiteit',
NJB 2007-14