Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 07-10-2016 t/m heden

Besluit van 20 februari 1995, houdende regels ter uitvoering van de Rijksoctrooiwet 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 3 oktober 1994, nr. 94068512 WJA/W;

Gelet op de artikelen 5, eerste lid, onder b, 17, tweede lid, 19, derde en vierde lid, 20, tweede lid, 23, derde lid, 24, vierde en vijfde lid, 25, tweede lid, 32, derde lid, 37, derde lid, 38, tweede lid, 52, eerste, zesde en zevende lid, 56, tweede lid, 57, tweede lid, 58, vijfde lid, 61, 64, tweede lid, 84, derde lid, 92, 95 en 110 van de Rijksoctrooiwet 1995;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 12 december 1994, nr. W10.94.0609/K);

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Gezien het nader rapport van de voornoemde Staatssecretaris van 6 februari 1995, nr. 94092803 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepaling

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. wet: Rijksoctrooiwet 1995;

  • b. richtlijn: richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255).

Hoofdstuk 2. Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot aanvragen om octrooi en octrooien

§ 1. Het octrooiregister

Artikel 3

De inschrijving van aanvragen om octrooi geschiedt door vermelding in het octrooiregister van:

  • a. de datum van de indiening en het volgnummer van de aanvrage, alsmede, indien het betreft een afzonderlijke aanvrage als in artikel 28, eerste lid, van de wet bedoeld, de datum van indiening en het volgnummer van de oorspronkelijke aanvrage en voorts, in voorkomend geval, het feit dat het een omgezette aanvrage als bedoeld in artikel 47 van de wet betreft;

  • b. de naam en de woonplaats van de aanvrager, alsmede, indien een gemachtigde is gesteld, de naam van deze gemachtigde;

  • c. de naam en woonplaats van degene, die de uitvinding heeft gedaan, tenzij deze schriftelijk heeft verklaard geen prijs te stellen op vermelding als uitvinder;

  • d. de korte aanduiding van de uitvinding en de aanduiding van de klasse, waarin de aanvrage is ingedeeld overeenkomstig de internationale classificatie van octrooien, bedoeld in de op 24 maart 1971 tot stand gekomen Overeenkomst van Straatsburg betreffende de internationale classificatie van octrooien (Trb. 1972, 81);

  • e. de volledige tekst van het uittreksel, behorende bij de octrooiaanvrage;

  • f. indien toepassing is gegeven aan artikel 25, tweede lid, van de wet: de instelling waarbij, het nummer waaronder en de datum waarop de cultuur van het desbetreffende micro-organisme is gedeponeerd;

  • g. het beroep op een recht van voorrang als in artikel 9 van de wet bedoeld, met vermelding van de datum en het nummer van de aanvrage, waarop de aanvrager dit beroep doet steunen, en het land waarin of de organisatie waarbij deze aanvrage werd ingediend.

Artikel 4

  • 1 In het octrooiregister worden voorts ingeschreven:

    • a. aan het bureau aangeboden stukken waarvan ingevolge de wet ambtshalve of op verzoek inschrijving in het octrooiregister moet geschieden;

    • b. aan het bureau aangeboden stukken, niet zijnde stukken als onder a bedoeld, waarin sprake is van rechten of verplichtingen van een octrooiaanvrager, een octrooihouder of een derde, betrekking hebbende op een aanvrage om octrooi of een octrooi;

    • c. aan het bureau aangeboden stukken, waaruit blijkt van de naamswijziging van een rechthebbende met betrekking tot een aanvrage om octrooi of een octrooi.

  • 2 De inschrijving geschiedt door vermelding van de aard en het onderwerp van het stuk, alsmede de datum van indiening van het stuk.

Artikel 5

  • 1 In het octrooiregister wordt aantekening gedaan van:

    • a. feiten, waarvan ingevolge de wet ambtshalve aantekening moet geschieden;

    • b. de indiening van andere dan de in artikel 4 bedoelde stukken, alsmede andere dan de onder a bedoelde feiten, waarvan de aantekening naar het oordeel van het bureau nodig is voor een duidelijk overzicht van al hetgeen geschiedt ten aanzien van aanvragen om octrooi en octrooien.

  • 2 De aantekening geschiedt door vermelding van de aard en de datum van het feit alsmede, indien het de aantekening van de indiening van een stuk betreft, van de aard van dat stuk.

§ 2. De krachtens de Rijksoctrooiwet 1995 verschuldigde bedragen

Artikel 6

  • 1 Het bedrag dat krachtens artikel 23, derde lid, van de wet bij de indiening van een verzoekschrift tot herstel in de vorige toestand moet worden betaald is € 161.

  • 2 Het bedrag dat krachtens artikel 24, vijfde lid, van de wet bij de indiening van een aanvrage om octrooi moet zijn betaald, is:

    • a. bij elektronische indiening: € 80, en

    • b. bij indiening op papier: € 120.

  • 3 Het bedrag dat krachtens artikel 32, eerste lid, bij de indiening van een in dat artikel bedoeld verzoekschrift moet worden betaald is, indien het betreft:

    een verzoekschrift tot het instellen van een onderzoek naar de stand van de techniek met inbegrip van een schriftelijke opinie, niet zijnde een onderzoek naar de stand van de techniek van internationaal type met inbegrip van een schriftelijke opinie: € 100;

    een verzoekschrift tot het doen onderwerpen van een aanvrage aan een onderzoek naar de stand van de techniek van internationaal type met inbegrip van een schriftelijke opinie: € 794.

  • 4 De in het derde lid genoemde bedragen worden terugbetaald, indien binnen een termijn van drie maanden na de indiening van het verzoekschrift het resultaat wordt overgelegd van een reeds eerder door het Europees Octrooibureau of het bureau op een overeenkomstige octrooiaanvrage ingesteld overeenkomstig onderzoek naar de stand van de techniek.

  • 5 De in het derde lid genoemde bedragen behoeven niet te worden betaald voor een verzoekschrift tot het instellen van een onderzoek naar de stand van de techniek, indien bij het verzoekschrift het resultaat wordt overgelegd van een reeds eerder door het Europees Octrooibureau of het bureau op een overeenkomstige octrooiaanvrage ingesteld overeenkomstig onderzoek naar de stand van techniek.

  • 6 Het bedrag dat krachtens artikel 52, eerste, zesde en zevende lid, van de wet moet worden betaald ter zake van de indiening van de vertaling in het Nederlands of in het Engels van een Europees octrooischrift of, indien het Europees octrooi in oppositie is gewijzigd, van een nieuw Europees octrooischrift, onderscheidenlijk van een verbeterde vertaling van een Europees octrooischrift of een nieuw Europees octrooischrift, is € 25.

  • 7 Het bedrag dat krachtens artikel 61, eerste of tweede lid, van de wet ter zake van de instandhouding van een octrooi onderscheidenlijk een Europees octrooi elk jaar moet worden betaald, is voor:

    het vierde jaar

    € 40

     

    het vijfde jaar

    € 100

     

    het zesde jaar

    € 160

     

    het zevende jaar

    € 220

     

    het achtste jaar

    € 280

     

    het negende jaar

    € 340

     

    het tiende jaar

    € 400

     

    het elfde jaar

    € 500

     

    het twaalfde jaar

    € 600

     

    het dertiende jaar

    € 700

     

    het veertiende jaar

    € 800

     

    het vijftiende jaar

    € 900

     

    het zestiende jaar

    € 1.000

     

    het zeventiende jaar

    € 1.100

     

    het achttiende jaar

    € 1.200

     

    het negentiende jaar

    € 1.300

     

    het twintigste jaar

    € 1.400

     
  • 8 De verhoging welke krachtens artikel 61, derde lid, van de wet verschuldigd is bij betaling na de vervaldag is gelijk aan 50 procent van het overeenkomstig het zevende lid voor dat jaar te betalen bedrag.

  • 10 Elk jaar wordt bezien of het in dat jaar gepubliceerde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie aanleiding geeft tot wijziging van de bedragen, genoemd in het eerste tot en met derde, en zesde tot en met negende lid. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld.

Artikel 7

  • 1 De bedragen die krachtens artikel 17, tweede lid, van de wet voor de werkzaamheden van het bureau als ontvangend bureau in de zin van artikel 2, onder (XV) van het Samenwerkingsverdrag moeten worden betaald, zijn:

    • a. de toezendingstaks, bedoeld in Regel 14.1 van het bij het Samenwerkingsverdrag behorende Reglement: € 50;

    • b. de taks, bedoeld in Regel 20.9 van het onder a bedoelde Reglement: € 9 voor elk gewaarmerkt afschrift.

  • 2 Elk jaar wordt bezien of het in dat jaar gepubliceerde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie aanleiding geeft tot wijziging van de bedragen, genoemd in het eerste lid. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld.

  • 3 De internationale taks en de taks voor het onderzoek naar de stand van de techniek, bedoeld in Regel 15 onderscheidenlijk Regel 16 van het in het eerste lid, onder a, bedoelde Reglement moeten aan het bureau worden betaald in euro.

  • 4 De in het eerste lid, onder a, vastgestelde toezendingstaks moet binnen een maand na de datum van ontvangst van de aanvrage zijn betaald aan het bureau.

Artikel 8

  • 2 Het bedrag dat krachtens artikel 56, tweede lid, of 64, tweede lid , van de wet is verschuldigd voor de inschrijving van de titel van een licentie onderscheidenlijk de akte, houdende overdracht of andere overgang van een octrooi of van het recht voortvloeiende uit een aanvrage om octrooi, is € 27 voor ieder octrooi en iedere aanvrage waarop de betreffende akte betrekking heeft.

  • 3 Voor de inschrijving van een stuk, waaruit blijkt van de naamswijziging van een rechthebbende met betrekking tot een aanvrage om octrooi of een octrooi, is een bedrag van € 11 per octrooi en per aanvrage verschuldigd. Betreft de naamswijziging meer dan vijf octrooien of aanvragen om octrooi, dan is voor ieder volgend octrooi en iedere volgende octrooiaanvrage een bedrag van € 5 verschuldigd.

  • 4 Voor de inschrijving van andere dan in de vorige leden bedoelde stukken, met uitzondering van stukken betreffende de naamswijziging van een octrooigemachtigde, welke ter inschrijving worden aangeboden, is € 27 per stuk verschuldigd met dien verstande, dat indien een stuk betrekking heeft op meer dan één octrooi of aanvrage om octrooi, even zovele malen dit bedrag is verschuldigd.

  • 5 Elk jaar wordt bezien of het in dat jaar gepubliceerde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie aanleiding geeft tot wijziging van de bedragen, genoemd in het eerste tot en met vierde lid. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld.

§ 3. Algemene bepalingen omtrent stukken betreffende een aanvrage om octrooi of een octrooi

Artikel 9

  • 1 Bij betalingen wordt uitdrukkelijk en volledig het doel van de betaling schriftelijk vermeld, met splitsing, indien dit nodig is, van het totale bedrag.

  • 2 De ondertekeningen van stukken worden, indien dit door het bureau geëist wordt, gelegaliseerd.

§ 4. Implementatie Verdrag inzake octrooirecht

Artikel 10

  • 2 Wanneer geen kennisgeving is gedaan en gegevens ontbreken om in contact te treden met de aanvrager, is de in het eerste lid bedoelde termijn drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop het bureau een of meer onderdelen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de wet heeft ontvangen.

  • 3 Wanneer een aanvraag is aangevuld met gegevens of bescheiden overeenkomstig het eerste lid en nadien binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, deze gegevens of bescheiden worden ingetrokken, is de datum van indiening de datum waarop aan artikel 29, eerste lid, van de wet is voldaan.

Artikel 11

  • 1 In een verwijzing als bedoeld in artikel 29, zesde lid, van de wet wordt vermeld:

    • a. het nummer van de eerder ingediende aanvraag,

    • b. de datum van de eerder ingediende aanvraag, en

    • c. het bureau waar die eerdere aanvraag is ingediend.

  • 2 Het bureau verlangt een afschrift van de eerder ingediende aanvraag waarnaar wordt verwezen, indien de aanvraag niet bij het bureau is ingediend. De termijn waarbinnen het afschrift dient te zijn ingediend, is drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de aanvrager ter zake een kennisgeving is gedaan.

  • 3 Indien niet wordt voldaan aan de vereisten, genoemd in het eerste en tweede lid, beschouwt het bureau de aanvraag als niet-ingediend. Het bureau stelt hiervan de aanvrager zo spoedig mogelijk op de hoogte.

Artikel 12

  • 1 Indien een verzoek tot inschrijving van een wijziging in de persoon van de aanvrager of houder van een octrooi en de daarbij overlegde documenten niet in het Nederlands of het Engels zijn gesteld, kan het bureau een vertaling in het Nederlands of het Engels verlangen.

  • 2 Indien het bureau redelijke grond voor twijfel heeft over de juistheid van het verzoek of een daarbij overgelegd document, kan het ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

Artikel 13

  • 1 Bij ministeriële rijksregeling worden nadere regels gesteld over:

  • 2 Indien het bureau redelijke grond voor twijfel heeft over de juistheid van een gegeven als bedoeld in het eerste lid kan het ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

Artikel 14

  • 1 Het bureau kan van een gemachtigde als bedoeld in artikel 23b, eerste en derde lid, van de wet overlegging van een schriftelijke volmacht verlangen indien het redelijke grond voor twijfel heeft dat deze niet is gemachtigd om namens een aanvrager, octrooihouder of andere belanghebbende bij een octrooi op te treden.

  • 2 Indien het bureau redelijke grond voor twijfel heeft over de volmacht of de identiteit van een gemachtigde als bedoeld in artikel 23b, eerste en derde lid, van de wet, kan het van hem ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

  • 3 Het bureau stelt de gemachtigde zo spoedig mogelijk in kennis van zijn twijfel en stelt hem in de gelegenheid deze twijfel weg te nemen binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop de kennisgeving is gedaan. Het bureau brengt degene die door de gemachtigde wordt vertegenwoordigd op de hoogte van zijn twijfel.

  • 4 Wanneer geen kennisgeving is gedaan, is de in het derde lid bedoelde termijn drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de persoon, bedoeld in het eerste lid, voor het bureau is opgetreden.

Artikel 14a

  • 1 Indien de aanvraag tot inschrijving van een licentie als bedoeld in artikel 56, vierde lid, van de wet en de daarbij overlegde documenten niet in het Nederlands of het Engels zijn gesteld, kan het bureau een vertaling in het Nederlands of het Engels verlangen.

  • 2 Indien het bureau redelijke grond voor twijfel heeft over de juistheid van een aanvraag of daarbij overgelegd document, kan het ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

  • 3 Bij ministeriële rijksregeling worden nadere regels gesteld over een aanvraag tot inschrijving van een licentie als bedoeld in artikel 56, vierde lid, van de wet. Deze regels hebben in elk geval betrekking op naam en adres van de licentiegever en die van de licentienemer, het nummer van het octrooi en vermelding of de licentie een exclusieve of niet-exclusieve licentie betreft.

Artikel 14b

Indien het bureau met betrekking tot een beschikking of een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 57, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 58, eerste lid, van de wet tot inschrijving van een licentie als bedoeld in de artikelen 57 en 58 redelijke grond voor twijfel heeft over de juistheid van de daarin opgenomen gegevens als bedoeld in artikel 24, kan het bureau ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

Artikel 14c

Bij ministeriële rijksregeling worden nadere regels gesteld over een verzoek tot inschrijving van een pandrecht en van een beslag als bedoeld in artikel 67, vijfde lid, respectievelijk 68, zesde lid, van de wet. Artikel 14a, derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Voorschriften voor diverse stukken betreffende een aanvrage om octrooi of een octrooi

Artikel 15

  • 1 Aan het bureau aangeboden stukken die betrekking hebben op een aanvrage om octrooi of een octrooi, niet zijnde de stukken, bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de wet, zijn voorzien van een opschrift, dat de naam en de woonplaats van de aanvrager dan wel de octrooihouder en het volgnummer van de aanvrage of het octrooi bevat.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde stukken zijn duidelijk leesbaar en, behoudens de in artikel 9, zesde lid, van de wet bedoelde stukken, in de Nederlandse of Engelse taal gesteld of van een desverlangd gewaarmerkte Nederlandse vertaling voorzien. Het bureau is bevoegd op verzoek al dan niet tijdelijk ontheffing te verlenen van het voorschrift betreffende een vertaling.

  • 3 Binnen vier maanden na de indiening van de octrooiaanvrage legt de aanvrager aan het bureau het in artikel 5, eerste lid, onder b, van de wet bedoelde bewijsstuk over dat tijdens de tentoonstelling is afgegeven door de autoriteit, belast met de bescherming van de industriële eigendom op de tentoonstelling, en waaruit blijkt dat de uitvinding inderdaad is tentoongesteld. Deze verklaring vermeldt tevens de datum waarop de tentoonstelling is geopend en eventueel de datum waarop de uitvinding voor het eerst is geopenbaard, indien deze twee data niet samenvallen. Bij deze verklaring worden stukken overgelegd die een nauwkeurige omschrijving geven van de uitvinding en die als authentiek zijn gewaarmerkt door de autoriteit, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 16

De in de wet bedoelde verzoekschriften worden door de indiener of diens gemachtigde ondertekend en vermelden:

  • a. de naam, de voornamen en de woonplaats - of, indien het een rechtspersoon betreft, de naam en de woonplaats - van de inzender, alsmede, indien geen gemachtigde is gesteld, zijn adres;

  • b. indien een gemachtigde is gesteld, diens naam, woonplaats en adres.

§ 6. Voorschriften inzake octrooiaanvragen en octrooien betreffende biologisch materiaal

Artikel 17

  • 1 In gevallen als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de wet moet de beschrijving van de uitvinding:

    • a. de van belang zijnde gegevens ten aanzien van de kenmerken van het biologisch materiaal bevatten waarover de aanvrager beschikt;

    • b. de instelling waarbij, het nummer waaronder en de datum waarop het biologisch materiaal is gedeponeerd vermelden.

  • 2 Bij de aanvrage worden overgelegd:

    • a. een verklaring, inhoudende dat de aanvrager onherroepelijk toestemming verleent tot het overeenkomstig artikel 21 verstrekken van monsters van het door hem gedeponeerde biologisch materiaal;

    • b. een afschrift van het door de instelling, waarbij het biologisch materiaal is gedeponeerd, afgegeven ontvangstbewijs;

    • c. een afschrift van de in artikel 19 bedoelde verklaring.

  • 3 Het in het eerste lid, onder b, bedoelde nummer en het in het tweede lid, onder b, bedoelde afschrift kunnen ook worden verstrekt binnen een termijn van een maand na het indienen van de aanvrage.

Artikel 18

  • 1 het depot van biologisch materiaal overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet kan geschieden bij:

    • a. een instelling die, in overeenstemming met artikel 7 van het Verdrag inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening (Trb. 1978, 90), de status van internationaal depositaris bezit of

    • b. een door het bureau aangewezen instelling.

  • 2 Voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder b, is vereist dat de desbetreffende instelling in staat en bereid is:

    • a. biologisch materiaal onder afgifte van een ontvangstbewijs in bewaring te nemen en, onder het treffen van de nodige maatregelen voor het behoud van eigenschappen en veiligheid, in overeenstemming met artikel 20, eerste lid, op te slaan;

    • b. in overeenstemming met artikel 21 monsters te verstrekken van gedeponeerd biologisch materiaal;

    • c. onverminderd het onder a en b bepaalde, gedeponeerd biologisch materiaal beschikbaar te houden en beschikbaar te stellen door daarvan monsters te verstrekken gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar na het tijdstip waarop het laatste verzoek om verstrekking van een monster van het desbetreffende materiaal door de instelling werd ontvangen, en in ieder geval gedurende een tijdvak van ten minste 30 jaar na de datum van depot.

  • 3 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan worden gedaan voor alle of voor bepaalde soorten van biologisch materiaal.

  • 4 Het bureau trekt een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder b, in, indien de desbetreffende instelling niet meer voldoet aan het tweede lid.

  • 5 Voor de toepassing van het tweede lid, onder b, wordt met een door het bureau aangewezen instelling gelijkgesteld een door de Octrooiraad aangewezen instelling.

Artikel 19

Bij een overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet verricht depot wordt een schriftelijke verklaring van de bewaargever gevoegd, inhoudende:

  • a. een uiteenzetting omtrent de omstandigheden alsmede de eigenschappen van het biologisch materiaal die van belang zijn voor het kweken, de opslag, de hantering en de levensvatbaarheid van het biologisch materiaal;

  • b. een aanduiding van de methode waarmee de aanwezigheid van het biologisch materiaal kan worden vastgesteld;

  • c. een identificatieaanduiding en, zo mogelijk, de wetenschappelijke beschrijving en de voorgestelde taxonomische aanduiding van het biologisch materiaal.

Artikel 20

  • 1 Het biologisch materiaal dat is gedeponeerd overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet, dient vanaf de dag van indiening van de desbetreffende aanvrage om octrooi beschikbaar te zijn voor het verstrekken van monsters overeenkomstig artikel 21, tot de datum waarop vaststaat dat op die aanvrage geen octrooi verleend wordt, dan wel tot de datum waarop het op die aanvrage verleende octrooi zijn kracht verliest.

  • 2 Indien het biologisch materiaal ophoudt beschikbaar te zijn bij de instelling waarbij het is opgeslagen, omdat het biologisch materiaal niet meer levensvatbaar is of de instelling om andere redenen niet in staat is monsters van dat materiaal af te geven en het materiaal niet is overgedragen aan een andere instelling als bedoeld in artikel 18, eerste lid, waarbij het toegankelijk blijft, wordt het niettemin aangemerkt als beschikbaar te zijn gebleven, indien, binnen een termijn van drie maanden na de datum waarop de instelling of het bureau het niet meer beschikbaar zijn van het materiaal ter kennis heeft gebracht van de bewaargever daarvan, een nieuw depot van het desbetreffende biologisch materiaal wordt verricht en een afschrift van het door de betrokken instelling afgegeven ontvangstbewijs van het nieuwe depot, met aanduiding van het nummer van de octrooiaanvrage of van het octrooi, aan het bureau is toegezonden.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing, indien de instelling waarbij het materiaal is opgeslagen de uitoefening van haar functies ten aanzien van gedeponeerd biologisch materiaal heeft gestaakt of niet meer voldoet aan de omschrijving in artikel 18, eerste lid, met dien verstande dat de in het tweede lid bedoelde termijn van drie maanden begint op de datum waarop dat feit is vermeld in het in artikel 27, eerste lid, bedoelde blad.

  • 4 Ieder nieuw depot als bedoeld in het tweede lid gaat vergezeld van een door de bewaargever ondertekende verklaring dat het opnieuw gedeponeerde biologisch materiaal gelijk is aan het oorspronkelijk gedeponeerde.

  • 5 Indien zich een feit als bedoeld in het derde lid voordoet, doet het bureau hiervan zo spoedig mogelijk mededeling in het in artikel 27, eerste lid, bedoelde blad.

Artikel 21

  • 1 Een ieder die op grond van artikel 21 van de wet het recht heeft tot kennisneming van de in dat artikel bedoelde stukken met betrekking tot een aanvrage om octrooi of een octrooi, kan verzoeken om afgifte van een monster van overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet gedeponeerd biologisch materiaal waarop een aanvrage of een octrooi betrekking heeft.

  • 2 Het verzoek wordt gericht aan het bureau door middel van een door het bureau vastgesteld formulier. Het verzoek gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring van de verzoeker, dat hij zich er jegens de aanvrager of de houder van het octrooi toe verplicht het gedeponeerde biologisch materiaal of daarvan afgeleide materiaal, tot de datum waarop vaststaat dat op de octrooiaanvrage geen octrooi wordt verleend dan wel, indien octrooi is verleend, zolang dit van kracht is:

    • a. niet aan derden ter beschikking te stellen;

    • b. alleen voor proefnemingen te gebruiken, tenzij de verzoeker het materiaal gebruikt als houder van een overeenkomstig artikel 57 of 60 van de wet ontstane licentie, dan wel als gerechtigde ingevolge artikel 59 van de wet;

    • c. alleen voor proefnemingen te gebruiken, tenzij de aanvrager of de houder van het octrooi uitdrukkelijk van deze verplichting afziet.

  • 3 De aanvrager om octrooi kan, tot de datum waarop de aanvrage overeenkomstig artikel 31 van de wet in het octrooiregister wordt ingeschreven, het bureau op een daartoe door het bureau vastgesteld formulier mededelen dat tot de datum waarop octrooi wordt verleend of tot de datum, waarop vaststaat dat op de octrooiaanvrage geen octrooi wordt verleend, de afgifte overeenkomstig het eerste lid van monsters van het door hem gedeponeerde biologisch materiaal, alleen kan geschieden aan een door de verzoeker aangewezen deskundige. De in het tweede lid, tweede volzin, bedoelde verklaring wordt in dat geval door de desbetreffende deskundige meeondertekend.

  • 4 Als deskundige kan worden aangewezen:

    • a. iedere natuurlijke persoon ten aanzien van wie de verzoeker bij de indiening van het verzoek aantoont dat de aanvrager van het octrooi heeft ingestemd met zijn aanwijzing;

    • b. iedere natuurlijke persoon die door de Directeur van het bureau als deskundige is erkend.

  • 5 Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder afgeleid materiaal verstaan ieder materiaal dat nog die kenmerken van het gedeponeerde materiaal bezit welke essentieel zijn voor de toepassing van de uitvinding. De verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, vormen geen beletsel voor het deponeren van afgeleid materiaal, noodzakelijk voor de octrooiverleningsprocedure.

  • 6 Het bureau zendt het verzoek aan de instelling. Daarbij vermeldt het bureau of een octrooiaanvrage, die een vermelding bevat van het depot van biologisch materiaal, is ingediend en of de verzoeker recht heeft op de afgifte van een monster van dat biologisch materiaal. Gelijktijdig met toezending van het verzoek aan de instelling zendt het bureau een afschrift van het verzoek aan de aanvrager of de houder van het octrooi.

  • 7 Na de verlening van een octrooi kan een ieder verzoeken om afgifte van een monster van overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet gedeponeerd biologisch materiaal waarop het octrooi betrekking heeft. Het tweede, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 8 Indien vaststaat dat op de octrooiaanvrage geen octrooi wordt verleend of indien de octrooiaanvrage wordt ingetrokken, kan de aanvrager het bureau op een daartoe door het bureau vastgesteld formulier meedelen dat tot twintig jaar na de datum waarop de octrooiaanvrage werd ingediend, de afgifte overeenkomstig het eerste lid van monsters van door hem gedeponeerd biologisch materiaal alleen kan geschieden aan een door de verzoeker aangewezen deskundige. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

Indien het depot, bedoeld in de artikelen 18, eerste lid, en 20, tweede lid, is geschied overeenkomstig het in artikel 18, eerste lid, onder a, bedoelde verdrag, zijn in geval van strijdigheid van de bepalingen van deze paragraaf met dat verdrag, de bepalingen van dat verdrag doorslaggevend.

§ 7. Europese octrooien

Artikel 23

  • 1 De termijn, waarbinnen krachtens artikel 52, eerste lid, van de wet na verlening van een Europees octrooi een vertaling in het Nederlands of in het Engels van de tekst waarin het Europees Octrooibureau voorstelt dat octrooi te verlenen moet zijn ingediend, is drie maanden vanaf de dag, waarop overeenkomstig artikel 97, vierde lid, van het Europees Octrooiverdrag de vermelding van de verlening is gepubliceerd. De termijn van de eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op het indienen van een vertaling in het Nederlands van de conclusies van het verleende octrooi.

  • 2 De termijn, waarbinnen een vertaling van de tekst van een nieuw octrooischrift, indien in het Europees octrooi tijdens de oppositieprocedure wijziging is gekomen, moet zijn ingediend, is drie maanden vanaf de dag, waarop overeenkomstig artikel 103, van het Europees Octrooiverdrag de vermelding van de beslissing ten aanzien van de oppositie is gepubliceerd.

§ 8. Octrooibewijs

Artikel 24

  • 1 Het bureau verstrekt aan de octrooihouder een bewijs dat, naast de verklaring dat octrooi is verleend, bevat:

    • a. de naam, de voornamen en de woonplaats - of, indien het een rechtspersoon betreft, de naam en de woonplaats - van de octrooihouder;

    • b. de korte aanduiding van de uitvinding;

    • c. de dagtekening van het octrooi en het nummer, waaronder van de verlening daarvan aantekening in het octrooiregister is gedaan;

    • d. het volgnummer en de datum van indiening van de aanvrage, alsmede, indien het betreft een octrooi, verleend ingevolge een afzonderlijke aanvrage als in artikel 28 van de wet bedoeld, de vorenbedoelde gegevens van de oorspronkelijke aanvrage;

    • e. de vermelding van het recht van voorrang;

    • f. de datum, waarop de termijn, bedoeld in artikel 33, vijfde lid, of artikel 36, vijfde lid, van de wet eindigt.

  • 2 Het octrooibewijs wordt door de directeur van het bureau ondertekend.

§ 9. Diensten van het bureau

Artikel 25

  • 1 De uitgifte van een octrooischrift krachtens artikel 33, vierde lid, en artikel 36, tweede lid, van de wet geschiedt met vermelding van de datum van de inschrijving van de aanvrage om octrooi in het octrooiregister, van de dagtekening van het octrooi en het nummer waaronder van de verlening daarvan aantekening in het octrooiregister is gedaan, van de termijn gedurende welke het octrooi van kracht blijft alsmede van de in artikel 3 van dit besluit bedoelde gegevens en, in voorkomend geval, van het resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek.

  • 2 Aan het bureau voor de industriële eigendom als bedoeld in artikel 99 van de wet wordt zo spoedig mogelijk een exemplaar van de in het eerste lid bedoelde stukken toegezonden.

Artikel 26

  • 1 Aan een ieder wordt op daartoe strekkend verzoek als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, waarbij wordt aangegeven op welke aanvrage om octrooi of welk octrooi en welke stukken dat verzoek betrekking heeft,:

    • a. uit het octrooiregister schriftelijk inlichtingen verstrekt tegen betaling van een bedrag van € 3 indien de inlichtingen op één aanvrage om octrooi of octrooi betrekking hebben, vermeerderd met een bedrag van € 2 voor iedere volgende aanvrage om octrooi of octrooi, waarover de inlichtingen gevraagd worden;

    • b. uit het octrooiregister gewaarmerkte uittreksels verstrekt tegen betaling van een bedrag van € 9 voor iedere aanvrage om octrooi of octrooi, waarop het verlangde uittreksel betrekking heeft;

    • c. afschriften van in het octrooiregister ingeschreven stukken verstrekt tegen betaling van een door het bureau voor elk voor verstrekking in aanmerking komend afschrift te bepalen en in het in artikel 27, derde lid, genoemde Bijblad bekend te maken bedrag van ten hoogste € 1 per bladzijde.

  • 2 Op verzoek worden aan daarop rechthebbenden bewijzen van het recht van voorrang, berustend op een in Nederland ingediende aanvrage om octrooi, verstrekt tegen betaling van een bedrag van € 9 per bewijs.

  • 3 Elk jaar wordt bezien of het in dat jaar gepubliceerde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie aanleiding geeft tot wijziging van de bedragen, genoemd in het eerste lid. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld.

§ 10. Het blad "De Industriële Eigendom"

Artikel 27

  • 2 Het bureau draagt zorg voor de samenstelling van het blad en stelt de prijs ervan vast, welke in het blad wordt bekendgemaakt.

  • 3 In het blad "De Industriële Eigendom" of het daarbij behorende "Bijblad" worden, behalve de in de wet en dit besluit voorgeschreven bekendmakingen, gegevens bekendgemaakt ten aanzien van stukken waarvan een ieder gerechtigd is kennis te nemen en waarvan bekendmaking naar het oordeel van het bureau nodig is voor een duidelijk overzicht van al hetgeen geschiedt ten aanzien van aanvragen om octrooien en octrooien, daaronder begrepen Europese octrooien.

  • 4 Het bureau doet in het blad "De Industriële Eigendom" of het daarbij behorende "Bijblad" voorts die gegevens vermelden welke naar zijn oordeel met het oog op een zo doeltreffend mogelijke voorlichting aan het publiek omtrent onderwerpen betreffende de octrooiverlening daarvoor in aanmerking komen.

§ 11. Het examen en de proeve van bekwaamheid

Artikel 27a

  • 1 Degene die het examen, bedoeld in artikel 23a van de wet, wenst af te leggen, legt aan de examencommissie een van de volgende bescheiden over:

    • a. het getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd examen dat geldt als afsluiting van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs, verzorgd door de faculteit der wiskunde en natuurwetenschappen van een instelling als bedoeld in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder a, b of h;

    • b. het getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd examen dat geldt als afsluiting van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van de techniek of van de landbouw en de natuurlijke omgeving;

    • c. het bewijs, dat hij, na met goed gevolg hetzij de volledige opleiding tot beroepsofficier bij een technisch wapen of dienstvak aan de Koninklijke Militaire Academie, hetzij de volledige opleiding tot beroepszeeofficier of tot beroepsofficier van een van de technische diensten bij het Koninklijk Instituut voor de Marine te hebben doorlopen, ten minste gedurende vijf jaar als beroepsofficier belast is geweest met werkzaamheden van technische aard;

    • d. een diploma van een buitenlandse universiteit, instelling voor hoger onderwijs of andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau op het gebied van de wiskunde, de natuurwetenschappen, de techniek of de landbouw en de natuurlijke omgeving dat voldoet aan artikel 11, onder e, van de richtlijn.

  • 2 De examencommissie kan degene die het examen wenst af te leggen, vrijstellen van de plicht om een van de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, over te leggen, indien hij naar het oordeel van de examencommissie en de raad van toezicht van de orde ruime ervaring heeft met octrooiaangelegenheden, doordat hij een aanmerkelijk aantal jaren werkzaamheden heeft verricht die hem geschikt maken om als octrooigemachtigde op te treden.

  • 3 Onverwijld na ontvangst van een verzoek om vrijstelling als bedoeld in het tweede lid, zendt de examencommissie een afschrift daarvan aan de raad van toezicht.

  • 4 De examencommissie beslist binnen vier weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen zestien weken na ontvangst van het verzoek indien zij zich nader over het verzoek wil beraden en zij daarvan bericht doet aan de betrokkene. Indien zij overweegt het verzoek af te wijzen, zijn de artikelen 23s en 23t van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27b

  • 1 Degene die de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 23a van de wet, wenst af te leggen, legt aan de examencommissie een van de volgende bescheiden over:

    • a. een opleidingstitel als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de richtlijn, afgegeven door een bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, van de richtlijn, dat door een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland is voorgeschreven om op het grondgebied van die staat als gemachtigde in octrooizaken op te kunnen treden en dat in een lidstaat of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland is behaald, dan wel

    • b. een bewijs dat hij het optreden als gemachtigde in octrooizaken gedurende een jaar tijdens de voorafgaande tien jaar voltijds, of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds, heeft uitgeoefend in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, waar het beroep van octrooigemachtigde niet is gereglementeerd als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de richtlijn en in het bezit is van een of meer bekwaamheidsattesten of opleidingstitels die voldoen aan artikel 13, tweede lid, onder a tot en met c, van de richtlijn.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de erkenning van beroepskwalificaties geweigerd indien de migrerende beroepsbeoefenaar in het bezit is van een bekwaamheidsattest op het kwalificatieniveau, bedoeld in artikel 11, onder a, van de richtlijn.

  • 3 De beroepservaring van een jaar, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt niet geëist indien de migrerende beroepsbeoefenaar met de opleidingstitel of opleidingstitels een gereglementeerde opleiding als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder e, van de richtlijn heeft afgesloten.

  • 4 De examencommissie aanvaardt als bewijs dat door de desbetreffende kandidaat aan het eerste lid wordt voldaan de attesten en opleidingstitels als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, van de richtlijn die met het oog daarop door de bevoegde autoriteit van de staat, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt.

Artikel 27c

  • 1 Het examen en de proeve van bekwaamheid worden schriftelijk of mondeling in het Nederlands afgelegd.

  • 2 De bedragen die degene die aan een examen of proeve van bekwaamheid of een gedeelte daarvan wenst deel te nemen, verschuldigd is, worden bij ministeriële regeling vastgesteld en worden zodanig berekend dat daarmee de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden van de examencommissie, worden gedekt.

  • 3 De uitslag van een examen of proeve van bekwaamheid of een deel daarvan wordt binnen acht weken na het afleggen daarvan bekendgemaakt. Indien de uitslag niet binnen deze termijn kan worden gegeven, stelt de examencommissie de betrokkene daarvan in kennis en noemt zij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de uitslag tegemoet kan worden gezien.

  • 4 De examencommissie stelt de betrokkene op zijn verzoek gedurende vier weken na het bekendmaken van de uitslag in de gelegenheid zijn beoordeelde werk in te zien.

Artikel 27d

  • 1 Om het examen of de proeve van bekwaamheid met goed gevolg af te leggen, is vereist dat degene die zich daaraan onderwerpt, ervan blijk geeft:

    • a. dat hij voldoende kennis bezit van het Nederlandse recht met betrekking tot de industriële eigendom alsmede de meest relevante buitenlandse wetgeving en de belangrijkste internationale regelingen die daarop betrekking hebben,

    • b. dat hij in staat is het recht en de regelingen, bedoeld onder a, toe te passen in de praktijk en

    • c. dat hij kennis bezit van de beginselen van het Nederlandse burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht, voor zover deze kennis nodig is voor een goed begrip van het Nederlandse recht met betrekking tot de industriële eigendom.

  • 2 De examencommissie bepaalt welke onderwerpen, kennis en vaardigheden als uitwerking van de exameneisen, bedoeld in het eerste lid, getoetst zullen worden. Het besluit van de examencommissie over de uitwerking van de exameneisen behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 3 Degene die zich onderwerpt aan de proeve van bekwaamheid wordt niet getoetst op kennis waarover hij blijkens de door hem overgelegde diploma's, bewijsstukken of opleidingstitels, bedoeld in artikel 27b, eerste lid, reeds beschikt en op vaardigheden en competenties die de aanvrager heeft verworven in het kader van zijn beroepservaring of in het kader van een leven lang leren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder l, van de richtlijn en die met dat doel door een bevoegde instantie formeel zijn gevalideerd, in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland of een derde land.

  • 4 Een ieder die het examen of de proeve van bekwaamheid met goed gevolg heeft afgelegd, verkrijgt een getuigschrift als bewijs daarvan.

§ 12. Register van octrooigemachtigden

Artikel 27e

  • 1 Een aanvraag om inschrijving in het register van octrooigemachtigden wordt ingediend bij de directeur van het bureau.

  • 2 Een aanvraag kan niet worden gedaan door een aanvrager die in staat van faillissement is verklaard, op wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, die onder curatele is gesteld of die is ontzet uit het recht om als gemachtigde van een aanvrager voor het bureau op te treden.

  • 3 De aanvrager voegt bij zijn aanvraag:

    • a. het getuigschrift dat hij ten hoogste tien jaren voor de datum van indiening van de aanvraag heeft verkregen met het afleggen van het examen en een bewijs dat hij gedurende ten minste drie jaren octrooiaanvragen heeft behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde,

    • b. het getuigschrift dat hij ten hoogste tien jaren voor de datum van indiening van de aanvraag heeft verkregen met het afleggen van de proeve van bekwaamheid, of

    • c. een ontheffing als bedoeld in artikel 23a, vijfde lid, van de wet die in de plaats komt van een getuigschrift als bedoeld onder a of b, onderscheidenlijk van het bewijs dat hij gedurende ten minste drie jaren octrooiaanvragen heeft behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde.

Artikel 27f

  • 1 Indien degene die een aanvraag om inschrijving in het register van octrooigemachtigden indient, gedurende ten minste drie jaren bij de Octrooiraad de functie van vooronderzoeker, bij het bureau de functie van technisch adviseur, of bij het Europees Octrooibureau de functie van technisch onderzoeker heeft vervuld, wordt de termijn, bedoeld in artikel 27e, derde lid, onder a, waarin hij octrooiaanvragen moet hebben behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde, bekort tot één jaar.

  • 2 Het bureau erkent een in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland gevolgde beroepsstage als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder j, van de richtlijn, indien deze in overeenstemming is met de regels, bedoeld in het derde lid, en houdt rekening met een in een derde land gevolgde beroepsstage. Een erkenning van een beroepsstage als bedoeld in de eerste volzin vervangt niet het verplicht af te leggen examen, bedoeld in artikel 23a, tweede lid, van de wet.

  • 3 In een geval als bedoeld in het tweede lid, wordt de termijn, bedoeld in artikel 27e, derde lid, onder a, waarin octrooiaanvragen moeten zijn behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde bekort met de duur van de gevolgde beroepsstage tot tenminste tot één jaar.

  • 4 Het bureau stelt regels vast met betrekking tot de toepassing van het tweede lid en voor de organisatie van de beroepsstage, met name betreffende de rol van de supervisor van de beroepsstage.

  • 5 De raad van toezicht beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 23a, vijfde lid, van de wet binnen vier weken na ontvangst daarvan, dan wel binnen zestien weken na ontvangst daarvan indien hij zich nader over de aanvraag wil beraden en hij daarvan bericht doet aan de betrokkene. Indien de raad overweegt de aanvraag af te wijzen, zijn de artikelen 23s en 23t van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27g

  • 1 Het bureau zendt aan de raad van toezicht onverwijld een afschrift van de aanvraag tot inschrijving in het register van octrooigemachtigden en de daarbij behorende stukken met het verzoek de aanvraag te beoordelen.

  • 2 De raad van toezicht beoordeelt een aanvraag om inschrijving in het register van octrooigemachtigden met overeenkomstige toepassing van artikel 27f, vijfde lid.

  • 3 De raad van toezicht kan binnen de termijn, bedoeld in artikel 27f, vijfde lid, een met redenen omkleed afwijzend oordeel geven omtrent de aanvraag tot inschrijving op de grond dat:

    • a. op de aanvrager artikel 27e, tweede lid, van toepassing is,

    • b. de aanvrager bij de aanvraag niet het getuigschrift, het bewijs of de ontheffing, bedoeld in artikel 27e, derde lid, heeft gevoegd, of

    • c. gegronde vrees bestaat, dat de aanvrager zich schuldig zal maken aan enig handelen of nalaten als bedoeld in artikel 23n van de wet.

  • 4 De secretaris van de raad van toezicht zendt de aanvrager en het bureau onverwijld een afschrift van het bericht, bedoeld in artikel 27f, vijfde lid, en van het oordeel omtrent de aanvraag tot inschrijving.

Artikel 27h

  • 2 Een belanghebbende kan tegen een beslissing op bezwaar als bedoeld in het eerste lid en tegen een beslissing op bezwaar ten aanzien van de besluiten, bedoeld in de artikelen 27a, vierde lid, en artikel 27f, vijfde lid, beroep instellen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

  • 4 De beslissingen van het gerechtshof zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken.

  • 5 De griffier van het gerechtshof zendt bij aangetekende brief terstond een afschrift van de beslissing van het gerechtshof aan de belanghebbende, aan de voorzitter van de raad van toezicht en aan het bureau.

Artikel 27i

  • 1 Het bureau schrijft de aanvrager in in het register van octrooigemachtigden nadat de termijn, bedoeld in artikel 27f, vijfde lid, is verstreken zonder dat van de raad van toezicht een afwijzend oordeel is ontvangen, dan wel na ontvangst van:

    • a. een instemmend oordeel van de raad van toezicht op het verzoek tot inschrijving,

    • b. een met het verzoek tot inschrijving instemmende beslissing op bezwaar tegen een afwijzend oordeel van de raad van toezicht, of

    • c. een beslissing van het gerechtshof waarbij het beroep tegen een afwijzend oordeel van de raad van toezicht gegrond wordt verklaard.

  • 2 Het bureau schrijft de aanvrager niet in in het register als de raad van toezicht binnen de termijn, bedoeld in artikel 27f, vijfde lid, of na ingesteld bezwaar een afwijzend oordeel op het verzoek tot inschrijving heeft gegeven dan wel, in het geval de aanvrager beroep tegen een afwijzende beslissing op bezwaar heeft ingesteld, als het gerechtshof het beroep tegen een afwijzend oordeel van de raad van toezicht ongegrond heeft verklaard.

  • 3 De inschrijving geschiedt nadat de aanvrager ten overstaan van de directeur van het bureau de volgende eed of belofte heeft afgelegd:

    «Ik zweer (Ik beloof) dat ik het beroep van octrooigemachtigde nauwgezet zal vervullen met inachtneming van de daarop betrekking hebbende wettelijke voorschriften, dat ik de mij in die hoedanigheid toevertrouwde belangen met ijver en eerlijkheid zal behartigen en dat ik geheimhouding zal bewaren omtrent alle aangelegenheden, die mij in mijn hoedanigheid van octrooigemachtigde ter kennis komen en waarvan ik het vertrouwelijke karakter ken of redelijkerwijs moet vermoeden. Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik).»

  • 4 Het bureau doet mededeling van de inschrijving aan degene die is ingeschreven en aan de secretaris van de orde.

Artikel 27j

  • 2 Het bureau schrijft een ingeschreven octrooigemachtigde uit het register van octrooigemachtigden:

    • a. op diens verzoek,

    • b. na diens overlijden, of

    • c. nadat een beslissing tot ontzetting van de ingeschrevene uit het recht om als gemachtigde voor het bureau op te treden als bedoeld in artikel 23u, eerste lid, onder d, van de wet, onherroepelijk is geworden.

  • 3 Het bureau doet mededeling van de uitschrijving aan de secretaris van de orde en, in een geval als bedoeld in het tweede lid, onder a of c, aan de betrokkene.

§ 13. Uitzondering van vertegenwoordiging door een gemachtigde

Artikel 27k

  • 2 De in het eerste lid genoemde handelingen kunnen door andere gemachtigden dan een octrooigemachtigde of advocaat worden verricht.

Hoofdstuk 3. Staten als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van de wet

Artikel 28

Staten als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van de wet zijn:

  • a. de lid-staten van de Europese Unie,

  • b. een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of

  • c. een andere staat die is aangesloten bij het Verdrag tot oprichting van de Wereld Handelsorganisatie, indien in deze staat een inrichting van nijverheid als bedoeld in artikel 57, tweede lid, eerste volzin van de wet, in werking is en in het Koninkrijk een voldoende aanbod van het geoctrooieerde, dan wel door middel van de geoctrooieerde werkwijze vervaardigde, voortbrengsel is verzekerd.

Hoofdstuk 4. Aanvragen, ingediend bij het bureau voor de industriële eigendom van Curaçao of Sint Maarten

Artikel 29

Aanvragen om octrooi, ingediend bij het bureau voor de industriële eigendom als bedoeld in artikel 99 van de wet, worden na ontvangst bij het bureau in Nederland ingeschreven in het octrooiregister met inachtneming van het in artikel 31 van de wet bepaalde.

Hoofdstuk 5. Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot certificaten, aanvragen om certificaten en om verlenging van de duur van verleende certificaten

Artikel 30

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het bedrag dat bij het indienen van een aanvrage om een certificaat of verlenging van de duur van het certificaat moet worden betaald, is € 544.

  • 2 Indien de aanvragen om een certificaat en verlenging van de duur van het certificaat gelijktijdig worden ingediend, moet een bedrag worden betaald van € 800.

  • 3 Elk jaar wordt bezien of het in dat jaar gepubliceerde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie aanleiding geeft tot wijziging van de bedragen, genoemd in dit artikel. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld.

Artikel 31

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het bedrag dat krachtens artikel 95 van de wet voor een certificaat moet worden betaald, is voor:

    het eenentwintigste jaar

    € 1.600

     

    het tweeëntwintigste jaar

    € 1.800

     

    het drieëntwintigste jaar

    € 2.000

     

    het vierentwintigste jaar

    € 2.200

     

    het vijfentwintigste jaar

    € 2.400

     

    het zesentwintigste jaar

    € 1.300

     

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 31a

  • 1 Tot 1 januari van het vijfde jaar na inwerkingtreding van artikel 27a wordt met een van de bescheiden, bedoeld in dat artikel, gelijkgesteld het brevet hogere technische bekwaamheid (H.T.B.) voor officieren van de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht, bedoeld in de beschikking van de Minister van Oorlog van 23 juni 1952 (L.O. 1952, no. 189.L-LM), dat is toegekend na het volgen van een cursus hogere militair-technische vorming als bedoeld in de beschikkingen van de Minister van Oorlog van 14 maart 1955 (L.O. 1955, no. 55085 L-code no. 78/35) en van 30 juli 1955 (Lu.O. 55512 – code no. 78/50).

  • 2 Tot 1 januari van het vijfde jaar na het tijdstip, bedoeld in artikel 101 van de wet, heeft degene die technisch gewoon lid van de Octrooiraad is of geweest is, vrijstelling van de verplichting het examen of de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 23a van de wet, af te leggen en gedurende ten minste drie jaren octrooiaanvragen onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde te behandelen.

  • 3 Tot 1 januari van het vijfde jaar na het tijdstip, bedoeld in artikel 101 van de wet, heeft degene die technisch plaatsvervangend lid van de Octrooiraad is of geweest is, vrijstelling van de verplichting het gedeelte van het examen af te leggen dat ertoe strekt te doen blijken dat hij in staat is het recht en de regelingen, bedoeld in artikel 27d, eerste lid, onder a, toe te passen in de praktijk. Tevens wordt voor hem tot dat tijdstip de termijn, bedoeld in artikel 27e, derde lid, onder a, waarin hij octrooiaanvragen moet hebben behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde, bekort tot één jaar.

Artikel 32

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 33

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 20 februari 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Uitgegeven de zevende maart 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven