Besluit opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 13-02-2020 t/m heden

Besluit van 4 juli 1989, houdende vaststelling van het Besluit opneming buitenlandse pleegkinderen en wijziging van het Uitvoeringsbesluit Kinderbescherming

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 30 maart 1989, Hoofdafdeling Privaatrecht nr. 156/189;

Gelet op de artikelen 4, onder d, 5, derde lid, 7, achtste lid, en 16, achtste lid, van de Wet houdende regelen inzake de opneming in Nederland van buitenlandse pleegkinderen met het oog op adoptie (Wet opneming buitenlandse pleegkinderen)(Stb. 1988, 566);

De Raad van State gehoord (advies van 27 juni 1989, nr. W03.89.0169);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 29 juni 1989, Hoofdafdeling Privaatrecht, nr. 309/189;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Vastgesteld worden de volgende bepalingen, die kunnen worden aangehaald als: Besluit opneming buitenlandse pleegkinderen.

Artikel 1

Onze Minister wijst, ter uitvoering van artikel 5, tweede lid, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid aan, die krachtens zijn doelstelling tot taak heeft algemene voorlichting te verstrekken aan aspirant-adoptiefouders die een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming hebben ingediend, hierna te noemen: aangewezen rechtspersoon.

Artikel 2

De aan te wijzen rechtspersoon moet aan de volgende eisen voldoen:

  • a. hij heeft zich verzekerd van de diensten van geschoolde voorlichters die bekend zijn met de gang van zaken op het gebied van interlandelijke adoptie;

  • b. hij is op geen enkele wijze betrokken bij de bemiddeling inzake de opneming van buitenlandse kinderen ter adoptie en is ook overigens in staat tot een onafhankelijke vervulling van zijn taak;

  • c. zijn organisatie is op zodanige wijze opgezet dat redelijkerwijze te verwachten is dat zijn werkzaamheden kunnen worden bekostigd uit de bijdragen van aspirant-adoptiefouders in de kosten van de algemene voorlichting;

  • d. hij is bereid tot samenwerking met andere instanties die werkzaam zijn op het gebied van interlandelijke adoptie;

  • e. hij is ook overigens in staat zijn taak naar behoren te vervullen;

  • f. zijn werkzaamheden zijn niet gericht op winst.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister kan de op grond van artikel 1 gedane aanwijzing intrekken indien de aangewezen rechtspersoon naar zijn oordeel niet langer voldoet aan de in artikel 2 genoemde eisen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde intrekking vindt plaats onder gelijktijdige voorziening door Onze Minister in de in artikel 1 bedoelde taak.

Artikel 5

Het bestuur is slechts na voorafgaande goedkeuring van Onze Minister bevoegd de statuten te wijzigen of de aangewezen rechtspersoon te ontbinden.

Artikel 6

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid genoemde bijdrage wordt vastgesteld op € 210,– voor de inleidende bijeenkomst en € 1.385,– voor vijf daaropvolgende bijeenkomsten tezamen.

  • 3 De aangewezen rechtspersoon int de in het eerste lid bedoelde bijdragen.

  • 4 Omtrent de geïnde bedragen wordt maandelijks aan Onze Minister een opgave verstrekt.

Artikel 7

De aangewezen rechtspersoon zendt jaarlijks vóór 1 oktober een begroting voor het daaropvolgende jaar ter goedkeuring aan Onze Minister. De begroting is voorzien van een toelichting en gaat vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop de aangewezen rechtspersoon zich voorneemt zijn werkzaamheden in het komende boekjaar te verrichten. De begroting geeft inzicht in de aard en de omvang van de baten en lasten van de aangewezen rechtspersoon. De begroting kan vergezeld gaan van een aanvraag om subsidie ter tegemoetkoming in de kosten van de aangewezen rechtspersoon.

Artikel 8

Onze Minister kan een subsidie verlenen ter tegemoetkoming in de kosten van de aangewezen rechtspersoon, indien de voor het begrotingsjaar voorziene baten aanmerkelijk achterblijven bij de lasten. De beschikking wordt voor 1 januari van het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd bekendgemaakt.

Artikel 9

Het bedrag van de subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan in de loop van het begrotingsjaar naar boven worden aangepast, indien de noodzaak daartoe is gebleken in verband met het aanmerkelijke achterblijven van te ontvangen bijdragen van aspirant-adoptiefouders. Een daartoe strekkende aanvraag dient uiterlijk op 1 oktober van het lopende begrotingsjaar te zijn ingediend. De aanvraag gaat vergezeld van een actueel overzicht van de financiële toestand van de aangewezen rechtspersoon.

Artikel 10

  • 1 De aangewezen rechtspersoon verstrekt Onze Minister alle gevraagde inlichtingen omtrent de uitvoering van zijn taak.

  • 2 De aangewezen rechtspersoon zendt jaarlijks binnen vier maanden na afloop van het boekjaar aan Onze Minister een balans en een exploitatierekening alsmede een verslag van zijn werkzaamheden over het afgelopen boekjaar. Deze stukken gaan vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3 Na ontvangst van de bescheiden als bedoeld in het tweede lid, wordt, indien subsidie was verleend, de subsidie vastgesteld overeenkomstig artikel 8, eerste lid, en met inachtneming van de aanpassingen op grond van artikel 9. Subsidiebaten mogen tot een door Onze Minister vast te stellen maximum worden gereserveerd door opneming als risicofonds op de balans. De in het fonds opgenomen subsidiebaten dienen te worden bestemd ter bekostiging van de uitvoering van de in artikel 1 omschreven taak.

  • 4 Indien blijkt dat de subsidie ten gevolge van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens is vastgesteld op een bedrag dat hoger is dan wanneer het zou zijn vastgesteld op grond van juiste en volledige gegevens wordt de subsidie opnieuw vastgesteld.

Artikel 11

De aan aspirant-adoptiefouders te verstrekken algemene voorlichting omvat in elk geval:

  • a. een schriftelijke documentatie betreffende de opneming en de adoptie van een buitenlands kind;

  • b. ten minste drie voorlichtingsbijeenkomsten waarin de schriftelijke documentatie wordt toegelicht en aspirant-adoptiefouders nader op de opneming en de adoptie van een buitenlands kind worden voorbereid.

Artikel 12

Het bestuur van een vergunninghouder is zodanig samengesteld dat daarin voldoende deskundigheid met betrekking tot de financiële, de juridische en de maatschappelijke aspecten van de werkzaamheden is vertegenwoordigd.

Artikel 13

Een vergunninghouder stelt Onze Minister onverwijld in kennis van elke wijziging van zijn statuten alsmede van de samenstelling van zijn bestuur.

Artikel 14

Indien werkzaamheden door vrijwilligers worden verricht, geschiedt zulks onder de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder.

Artikel 15

Een vergunninghouder beschikt over zodanige kantoorruimte dat de vertrouwelijkheid van besprekingen in verband met de opneming van buitenlandse pleegkinderen is gewaarborgd. Voorts beschikt hij over een niet voor derden toegankelijke, tegen brand beschermde archiefruimte.

Artikel 16

De vergunninghouder legt de afspraken die tussen hem en de aspirant-pleegouders zijn gemaakt, schriftelijk vast.

Artikel 17

  • 1 Een vergunninghouder verleent het Bureau alle noodzakelijke medewerking bij het verzamelen en bijhouden van de voor algemene voorlichting vereiste documentatie.

  • 2 Een vergunninghouder verstrekt andere vergunninghouders alle inlichtingen die in verband met de verrichting van hun taak voor hen van nut kunnen zijn.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

’s-Gravenhage, 4 juli 1989

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

V. N. M. Korte-van Hemel

Uitgegeven de elfde juli 1989

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Naar boven