Uitvoeringswet Betekeningsverdrag 1965

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Wet van 8 januari 1975, tot uitvoering van het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat er aanleiding is om voorzieningen te treffen tot uitvoering van het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet wordt onder "het verdrag" verstaan het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken, waarvan de Franse en Engelse tekst in Tractatenblad 1966, 91 en de vertaling in het Nederlands in Tractatenblad 1969, 55 is geplaatst.

Artikel 2

  • 1 Als centrale autoriteit, bedoeld in artikel 2 van het verdrag, wordt voor Nederland aangewezen de officier van justitie bij het arrondissementsparket ’s-Gravenhage.

  • 2 Tot het ontvangen en afdoen van aanvragen om betekening of kennisgeving overeenkomstig de artikelen 3-6 van het verdrag buiten het arrondissement Den Haag is tevens bevoegd de officier van justitie bij het desbetreffende arrondissementsparket.

Artikel 3

Oordeelt de officier van justitie tot wie de aanvrage is gericht, dat artikel 13 van het verdrag toepasselijk is, dan zendt hij de stukken onder opgaaf van redenen aan Onze Minister van Justitie, die, zo nodig na overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken, beslist.

Artikel 4

Behoudens het bepaalde in artikel 3 zendt de in het eerste lid van artikel 2 bedoelde officier van justitie de aanvrage, indien deze een betekening of kennisgeving binnen het rechtsgebied van een andere rechtbank betreft, onverwijld door naar de officier van justitie bij die andere rechtbank.

Artikel 5

Tot het opmaken van de verklaring, bedoeld in artikel 6 van het verdrag, is bevoegd de officier van justitie bij het arrondissementsparket binnen het rechtsgebied waarvan de betekening of kennisgeving werd verlangd.

Artikel 6

  • 1 Als de autoriteit, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het verdrag, wordt voor Nederland aangewezen de officier van justitie bij het arrondissementsparket binnen het rechtsgebied waarvan de betekening of kennisgeving wordt verzocht.

  • 2 De artikelen 3 en 5 zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op door een andere verdragstaat langs een der wegen, bedoeld in artikel 9 van het verdrag, ter betekening of kennisgeving toegezonden stukken.

Artikel 7

  • 2 Behalve de vereisten bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor het exploit gesteld, zal daarbij worden vermeld het adres van degene aan wie de betekening of kennisgeving wordt verlangd. Tevens wordt daarin vermeld dat van het exploit overeenkomstig de artikelen 3-6 van het verdrag betekening of kennisgeving moet worden gedaan, met opgave of verlangd wordt:

    • a. eenvoudige afgifte;

    • b. betekening of kennisgeving met inachtneming van de vormen, in de wetgeving van de aan te zoeken Staat voorgeschreven voor de betekening of de kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en bestemd zijn voor zich aldaar bevindende personen;

    • c. betekening of kennisgeving, als onder b bedoeld, alléén voor het geval dat eenvoudige afgifte niet mogelijk is; of

    • d. betekening of kennisgeving in een bijzondere, in het exploit duidelijk aan te geven vorm.

  • 3 In elk van de in het vorige lid onder b, c en d genoemde gevallen is het exploit vergezeld van een opgave, in een van de talen, genoemd in artikel 7, tweede lid, van het verdrag, van alle gegevens, benodigd voor de opstelling van het gedeelte van de aanvrage, bedoeld in artikel 5, laatste lid, van het verdrag.

  • 4 Een tweede exemplaar van het exploit, alsmede indien bij het exploit een afzonderlijk stuk wordt betekend, van dat stuk, zal worden bijgevoegd.

  • 5 Het derde en vierde lid gelden slechts, voor zover het tegendeel niet volgt uit een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 20 en 24 van het verdrag.

Artikel 8

  • 2 Tenzij anders is geregeld in een overeenkomst, als bedoeld in de artikelen 11 of 24 van het verdrag, richt de ambtenaar bij het openbaar ministerie aan wie het exploit werd betekend, met betrekking tot het afschrift en, in voorkomend geval, het bij het exploit betekende afzonderlijke stuk, onverwijld een aanvrage om betekening of kennisgeving overeenkomstig de artikelen 3-6 van het verdrag tot de centrale autoriteit of tot een overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van het verdrag aangewezen andere bevoegde autoriteit, van de Staat, waar de betekening of kennisgeving moet plaats vinden.

  • 3 Wanneer de centrale autoriteit, of de in het vorige lid bedoelde andere autoriteit, verlangt dat het stuk, of de stukken, waarvan betekening of kennisgeving moet plaats vinden, wordt opgesteld of vertaald in een taal, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het verdrag, doet de ambtenaar bij het openbaar ministerie de advocaat of gemachtigde van de persoon ten verzoeke van wie het exploit werd uitgebracht, of, indien uit het exploit niet blijkt van een advocaat of gemachtigde, deze persoon zelf, onverwijld van dit verlangen in kennis stellen, met verzoek om toezending van twee in de genoemde taal gestelde exemplaren van het stuk, of van de stukken. Onmiddellijk na ontvangst van die exemplaren doet de ambtenaar bij het openbaar ministerie deze toekomen aan de centrale of andere autoriteit.

Artikel 9

De ambtenaar bij het openbaar ministerie doet de verklaring, bedoeld in artikel 6 van het verdrag, onmiddellijk na ontvangst toekomen aan de advocaat of gemachtigde van de persoon, ten verzoeke van wie het exploit werd uitgebracht, of, indien uit het exploit niet blijkt van een advocaat of gemachtigde, aan deze persoon zelf.

Artikel 10

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 15 eerste lid, van het verdrag kan de rechter een beslissing geven, ook als geen bewijs, hetzij van betekening of kennisgeving, hetzij van afgifte is ontvangen, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. het stuk is toegezonden op een van de in het verdrag geregelde wijzen,

    • b. sedert het tijdstip van toezending van het stuk is een termijn verlopen die door de rechter voor elk afzonderlijk geval zal worden vastgesteld, doch tenminste zes maanden zal bedragen,

    • c. in weerwil van alle daartoe bij de bevoegde autoriteiten aangewende pogingen kan geen bewijs worden verkregen.

  • 2 Is in een geval, waarin geen bewijs, als bedoeld in het eerste lid is ontvangen, niet voldaan aan de in dat lid gestelde voorwaarden, dan kan de rechter, al of niet na verloop van een door hem vast te stellen termijn, zo hij daartoe gronden aanwezig acht, het verlenen van verstek tegen de verweerder weigeren.

Artikel 11

Een verzoek om verlening van een nieuwe termijn, als bedoeld in artikel 16 van het verdrag, is slechts ontvankelijk, indien het is ingediend binnen een jaar, te rekenen van de dag waarop de beslissing is gegeven.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 8 januari 1975

JULIANA.

De Staatssecretaris van Justitie,

J. F. GLASTRA VAN LOON.

Uitgegeven de drieëntwintigste januari 1975.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.

Naar boven